Eén bonk op de deur. Groeninx van Zoelen doet open, in zijn onderbroek. De magere man, met een zaklantaarn in zijn hand, zegt: 'Ik kom het dak repareren.' 'Het lekt niet,' zegt Groeninx van Zoelen. 'Nog niet,' zegt de magere man, terwijl hij het plafond beschijnt, 'het heeft hier eerder gelekt.' 'Maar het is opgehouden met regenen.' 'Men moet het dak repareren als het droog is.' De magere man doet de deur achter zich dicht en gaat plompverloren op het opengeslagen bed zitten. Omdat er een kuil in de matras zit, en en Groeninx van Zoelen niet tegen de knokige heupen van de magere man aan wil schurken, gaat hij op de houten vloer zitten. De magere man legt zijn zaklantaarn op het nachtkastje, en haalt uit een meegebrachte rugzak een half stokbrood, een vochtig geitenkaasje en een fles etiketloze wijn. Bocht, denkt Groeninx van Zoelen. De magere man schenkt twee plastic bekers in, en haalt een stuk brood langs de geitenkaas. Dat steekt hij in zijn mond. Dan spoelt hij de hap weg met een slok wijn. 'Wat heb je met je wang gedaan?' zegt hij. 'Dat ziet er niet zo mooi uit.' Groeninx van Zoelen dept nog eens met een stukje keukenpapier op de wond die het prikkeldraad in zijn babyface heeft achtergelaten. 'Dat zal ik u laten zien,' zegt hij. Hij staat op, loopt naar het wastafeltje en pakt zijn open scheermes.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn