'Wat is dat nu weer voor narigheid?' zegt de niet-inwonende vriendin van Frédéric Groeninx van Zoelen, als ze zijn en haar golfclubs uit de achterklep van de wel-inwonende Audi haalt, wijzend op een donker gebied ter grootte van een fors geschapen uitsmijter op de voor het overige smetteloze bekleding van de achterbak. 'Toch geen bloed, mag ik hopen. Fré, je hebt toch geen hoofd in je achterbak gehad? Of ga je me nu vertellen dat je een seriemoordenaar bent en dat je de hoofden van je slachtoffers naar de Lidl brengt in de achterbak van je Audi.' Voor de duidelijkheid, Groeninx van Zoelens niet-inwonende vriendin bedoelt dit alles schertsend. Ze is niet-inwonend, maar wel onwetend. De niet-inwonende vriendin is bezig humor te produceren, humor waarvan ze hoopt dat die een kleine glimlach kan veroorzaken op de babyface van haar geliefde, die al vroeg heeft geleerd dat lachen niet netjes is. Groeninx van Zoelen lacht niet, nooit, maar hij is wel benieuwd naar de vlek. Die gaat hij later, als de niet inwonende vriendin – na gedane zaken, uiteraard – naar haar eigen appartement is vertrokken, besnuffelen, aangezien hij zich niet kan herinneren dat hij recentelijk iets in de achterbak van zijn Audi heeft gelegd dat tot lekken in staat was, laat staan een hoofd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn