Uit

We gingen uit. Dat wil zeggen, ik had blind kaartjes gekocht voor een concert van Torgeir Waldemar in Cinetol, waarop we ons wegens tijdnood, en gebrek aan voorkennis, nauwelijks konden verheugen, maar toen het concert zou beginnen zat ik in de kinderkamer met het handje van een driejarige aan mij vastgeklampt. Ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat rockconcerten nooit op tijd beginnen, maar misschien was dat ook allang achterhaald.
'Ga jij maar alvast,' zei lieftallige, 'laat maar weten of het iets is.'
Twee minuten later was ik ter plaatse. Niet alleen wordt alles persoonlijk, alles wordt ook lokaal – of is dat allang, maar dit was er voor mij nog een bewijs van.
Het concert was in volle gang. Torgeir Waldemar bleek een Herman Brusselmans-lookalike, met lange baard, die extreem luid en traag gitaar speelde en zong (toch wel een heel klein beetje vals maar misschien was dat de bedoeling). Ik had geen gehoorbescherming in. Ik stond tegen de bar geleund, de geur van het eten van de barjuffrouw achter mij drong mijn neusgaten in.
'Best leuk,' berichtte ik aan lieftallige. 'Kom maar.'
Lieftallige arriveerde. 'Ik voel me niet zo lekker,' zei ze. Speelde Torgeir Waldemar ineens minder luid, en gevoeliger,  een mooi liedje, of leek dat maar zo? 'Hoe vind je dat nou,' zei ik, 'zo'n Noorse band die enorm zijn best doet om Texaans te klinken, en daar ook behoorlijk goed in slaagt?'
'Jammer dat hij niet één liedje in het Noors doet,' zei ze.
Torgeir begon weer luider te spelen. 'Als ik nu niet wat frisse lucht krijg, val ik flauw,' zei lieftallige.
We gingen buiten op het terras zitten. In de verte klonk de gedempte muziek van de Noorse Texaan.
Niet veel later waren we weer thuis. Maar we waren uit geweest, dat kon niemand ons meer afnemen.