Chroetsjin was een kleine man in een iets te groot pak, dat afhing bij de schouders.
'Ik heb geen klachten over de kamer, noch over Anastasia, of over wie dan ook.' De uitspraak was als compliment bedoeld, maar klonk nog steeds als een klacht. Domasov wist niet wat hij verder nog kon zeggen om de indruk dat hij een klacht kwam indienen weg te nemen. Als iemand kritiek verwacht, zal hij alles interpreteren als zodanig, zelfs de grootst mogelijke lof, dacht hij.
Domasov bestudeerde het bureau van de directeur. Een glanzend mahoniehouten geval. Hij vroeg zich af wat dat zoal behelsde, directeur zijn van een hotel als het onderhavige, maar hij dorst het niet te vragen. Kamers opruimen hoefde de directeur niet, noch bedden verschonen of doucheputjes scheppen. Hij hoefde geen ontbijt te maken, geen voetmassages te verzorgen (die bestelde Domasov dikwijls en hij had Chroetsjin nog nooit als masseur mogen verwelkomen) en voor de receptie waren ook andere mensen. Net zoals de beveiliging en wat er verder nog kwam kijken bij het runnen van een hotel. Had het Helvetia de beschikking over een hoteldetective? Domasov had er nog nooit bij stil gestaan.
'Een mooi kantoor hebt u,' zei Domasov. 'Heerlijk om over de stad te kunnen kijken. Men waant zich god.'
Chroetsjin stond op en wierp een blik door het raam naar beneden. Hij leek heel even geïrriteerd te zijn door wat hij zag en ging toen weer zitten.
Domasov wapperde wat sigarenrook voor zijn gezicht weg, kuchte en zei: 'Meneer Chroetsjin, zoals u weet betaal ik mijn kamer altijd op tijd.'
Plotseling sloeg Chroetsjin met een vlakke hand op tafel, alsof hij een vlieg doodde. 'Ha! Dat weet ik helemaal niet, voor hetzelfde geld hebt u nog nooit voor uw kamer betaald en logeert u hier al die jaren clandestien! Maar waarom maakt u mij deelgenoot van uw betalingstrouw? Ik ga niet over de boekhouding. Ik ga er vanuit dat u een rechtschapen man bent, heer Domasov, ik weet niet wat u allemaal uitspookt in uw kamer – kamer 696 was het toch? –, die ligt op een verdieping waar ik nooit kom, en trouwens, een van de zaken die wij bij het Helvetia hooghouden is de privacy – kent u dat woord, heer Domasov, het is een woord, dat ik in Londen heb geleerd – van onze gasten, en dan met name van onze langdurige gasten, onze inwonende gasten zogezegd, zoals u.'
'Dat waardeer ik zeer,' zei Domasov onmiddellijk, zo driftig knikkend met zijn vadsige hoofd dat hij hoofdpijn kreeg. 'Maar, mijn vraag was, zou u mij misschien voor deze ene keer ook wat krediet –?'
De zin was niet af, maar het hoge woord was eruit, dat vreselijke woord, dat woord dat macht in zijn zuiverste vorm uitdrukte, dat de basis vormde voor iedere afpersing, manipulatie en knechting. Dat was de reden dat zijn vriend Tjersjev ernstige bezwaren had gemaakt tegen zijn bezoek aan de directeur. Tjersjev was principieel tegen bedelen. 'Kijk naar mij,' had hij gezegd, ' ik heb geen schulden! Wie schulden heeft, heeft geen leven!'
'Wie nooit schulden maakt, heeft ook geen leven.'
Domasov was verbaasd over zijn eigen vastberadenheid. Hij vond dat hij het aan zichzelf en zijn stand verschuldigd was om schulden te maken, om zijn levensstandaard op het niveau te houden, dat hij gewend was en dat bij hem paste.
Krediet...
Het voelde alsof Domasov zijn ziel, of wat daarvan over was, op Chroetsjin's bureau had neergelegd. Bij die gedachte kwam er opnieuw een huilbui bij hem op, maar deze wist hij te bedwingen. Er stond teveel op het spel. Hij moest kalm blijven. Geen tranen! Hij was goed op weg. Nu zijn emoties de vrije loop laten zou een desastreuze uitwerking kunnen hebben op zijn zaak.
Hij had geen troost nodig, maar uitstel van betaling.
Had hij een termijn moeten geven?
Eén maand zou al heel wat zijn! Een maand zou zijn leven kunnen redden. Drie maanden zou...
Op dat moment rinkelde Chroetsjins telefoon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn