Ik had de vurige wens dat deze ongelukkige aaneenschakeling van gebeurtenissen afgelopen zou zijn, maar hij was niet afgelopen. Ik had een enorme behoefte er een punt achter te zetten, achter Tycho R., achter mijn nieuwe tweedehandsje, achter mezelf misschien zelfs, maar die punt mocht ik nog niet zetten, daarvoor was de tijd nog niet gekomen. De ontvoering van mijn fiets had nog steeds geen tien episodes geduurd – en wat waren nu tien episodes? Zeker, er was sprake van een bepaalde herhaling van zetten, maar was het hele leven niet een herhaling van zetten, een oneindig schaak? Nee, onzin, het leven kon wel degelijk ineens, pats boem, klabang, afgelopen zijn. Daar was niet eens een deus ex machina voor nodig. De dood volstond. Bijvoorbeeld in de vorm van een passerende tram waar je onder geraakte. Men kon in Amsterdam onder de tram geraken, dat was algemeen bekend, het was een populair ongeluk, althans in de volksmond, maar hoe vaak gebeurde het? Zelden. Met dodelijke afloop? Nog zeldener. Met dodelijke afloop zonder dat het vragen opriep? N o g zeldener. Enfin, die tram kwam niet, of hij passeerde zonder dat ik, Tycho R. of wie dan ook er onder geraakte. Van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf zou de oplossing niet komen – narratief of anderszins. – Tycho R. hield nog steeds het zadel van mijn fiets in de lucht; hij hield hem in de lucht terwijl hij de Jordaan in banjerde, 'op zoek naar die verwarde tante van jou', zoals hij er nog aan toevoegde, niet geheel tot mijn geruststelling. Zelfs al had ik dat zadel als prijs willen accepteren, als offer zo je wilt, voor de beëindiging van de ontvoering van mijn fiets, dan nog zat het me dwars dat Tycho R., interieurarchitect te Nieuw Sloten (zou ook wel weer niets van waar zijn), achter mijn verwarde tante aanzat – en niet in romantische zin, alhoewel dat ook niet viel uit te sluiten en ik daar misschien nog wel vrede mee had gehad, als dat betekende dat ik van beiden voor altijd verlost zou zijn.
De ontvoering van mijn fiets (VII)
Ik had de vurige wens dat deze ongelukkige aaneenschakeling van gebeurtenissen afgelopen zou zijn, maar hij was niet afgelopen. Ik had een enorme behoefte er een punt achter te zetten, achter Tycho R., achter mijn nieuwe tweedehandsje, achter mezelf misschien zelfs, maar die punt mocht ik nog niet zetten, daarvoor was de tijd nog niet gekomen. De ontvoering van mijn fiets had nog steeds geen tien episodes geduurd – en wat waren nu tien episodes? Zeker, er was sprake van een bepaalde herhaling van zetten, maar was het hele leven niet een herhaling van zetten, een oneindig schaak? Nee, onzin, het leven kon wel degelijk ineens, pats boem, klabang, afgelopen zijn. Daar was niet eens een deus ex machina voor nodig. De dood volstond. Bijvoorbeeld in de vorm van een passerende tram waar je onder geraakte. Men kon in Amsterdam onder de tram geraken, dat was algemeen bekend, het was een populair ongeluk, althans in de volksmond, maar hoe vaak gebeurde het? Zelden. Met dodelijke afloop? Nog zeldener. Met dodelijke afloop zonder dat het vragen opriep? N o g zeldener. Enfin, die tram kwam niet, of hij passeerde zonder dat ik, Tycho R. of wie dan ook er onder geraakte. Van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf zou de oplossing niet komen – narratief of anderszins. – Tycho R. hield nog steeds het zadel van mijn fiets in de lucht; hij hield hem in de lucht terwijl hij de Jordaan in banjerde, 'op zoek naar die verwarde tante van jou', zoals hij er nog aan toevoegde, niet geheel tot mijn geruststelling. Zelfs al had ik dat zadel als prijs willen accepteren, als offer zo je wilt, voor de beëindiging van de ontvoering van mijn fiets, dan nog zat het me dwars dat Tycho R., interieurarchitect te Nieuw Sloten (zou ook wel weer niets van waar zijn), achter mijn verwarde tante aanzat – en niet in romantische zin, alhoewel dat ook niet viel uit te sluiten en ik daar misschien nog wel vrede mee had gehad, als dat betekende dat ik van beiden voor altijd verlost zou zijn.