De ontvoering van mijn fiets (IV)



Het duurde even voor we bij politiebureau Marnixstraat waren. Ik had er helemaal geen zin in, en al helemaal niet met mijn verwarde tante op sleeptouw, maar toen we eenmaal voor de balie stonden om ons verhaal te doen – de fiets nog steeds tussen ons ingeklemd, als een tegensputterend kalf – gaf dat toch bevrediging. Eindelijk gerechtigheid, dacht ik. Eindelijk zou een onafhankelijke instantie de ontvoering van mijn fiets beëindigen. Want dat mijn verwarde tante daartoe niet in staat was, bleek al vrij snel na onze ontmoeting op de Weteringschans. Ze bleef maar doorgaan over Jacob en Esau, hoewel dat verhaal volgens mij over heel iets anders ging, namelijk de zegen van de vader en die had hier niets mee te maken. Ik kon niet uit haar hoofd praten dat ik de ABC-lookalike die het op mijn nieuwe tweedehandsje gemunt had, helemaal niet kende, noch  w i l d e  kennen. – 'What seems to be the problem,' vroeg de vrouwelijke agent met de authentieke paardenstaart; om een of andere reden dacht ze dat wij buitenlandse toeristen waren. 'Het zit zo,' begon ik, 'deze meneer hier volgt mij al een tijdje, hij wil mijn fiets niet loslaten.' De politie-agente wierp een blik op een computerterminal en mompelde 'en wat hebt u daarop te zeggen.' 'Ik betwist dat dit meneers fiets is,' sprak de ontvoerder, met gebroken stem. 'Ik bedoel...' Demonstratief hield hij een sleuteltje in de lucht dat ik onmiddellijk herkende als dat van het ringslot, waarmee mijn fiets eerder tegen mijn zin op slot was gezet voor het stoplicht op de Sarphatistraat. Mijn sleuteltje dus. Ik duwde de fiets een stukje vooruit en ja hoor: hij zat op slot. Tot overmaat van ramp gilde mijn verwarde tante: 'Waarom zou ik me op één en dezelfde dag van jullie beiden laten beroven?'