De ontvoering van mijn fiets (III)


Het moet er vreemd hebben uitgezien: twee mannen met een fiets in het midden. Ik hield immers de rechterkant van het stuur vast, de ontvoerder de linker. Hierbij moet ik aangeven dat ik met mijn linkerhand het zadel vasthield, hij met zijn rechter het uitstekende kontje van het frame (met de lamp erin, die nog wel werkte); dit kreeg een onbedoeld erotische lading. Hij was niet van plan los te laten. Ik heb ook niet geprobeerd zijn vingers van het handvat cq. frame te pulken. Zoiets zou ongetwijfeld ontaarden in een opstootje, en een opstootje was het laatste dat ik nodig had op dit moment. Niet om mijn nieuwe tweedehandsje. Ik wilde deze ontvoerder op een andere manier proberen te verdrijven, een elegantere manier. Zwijgend koersten we – we deden het samen, zoals je een auto aanduwt – de Hogesluisbrug over, het Zomerpad op (zag ik nu, nooit geweten dat de Sarphatistraat overging in het Zomerpad, maar daar woont dus niemand, behalve misschien de Nederlandsche Bank) richting Weteringsschans. Waar gingen we heen? Stuurde ik aan op een uitputtingsslag die op Prinseneiland zou eindigen? Ik wist het niet. Wellicht wat naief, maar ik hoopte dat de verlossing vanzelf zou komen. – Vlak voor het Leidseplein, ter hoogte van 't Barlaeus, doemde een tante op, een verwarde tante weliswaar, maar toch: een tante. Ik had veel tantes in Amsterdam, een verwarde tante was misschien niet een ideale tante, maar toch, misschien zou zij voor verlossing kunnen zorgen, de patstelling doorbreken, de ontvoering van mijn fiets op vreedzame (poëtische!) wijze beëindigen. Ik hoopte dat ze niet te verward was, trouwens, want toen ik haar naam riep, keek ze nogal verward. Dat was het met deze tante, ze keek altijd verward. Dat was een van haar meest in het oog springende eigenschappen. Ik hoopte dat ze voor een keer, temidden van alle verwarring, een lucide moment had. 'Jakob en Esau! Wat een toeval!' riep ze, in hoog tempo op ons aflopend.