80. Life is fragile, when to panic? (V)






Het was nog steeds koud, daar was niets aan veranderd, maar ik stond op A1, de witte koning bedoel ik, op het levensgrote schaakbord op het Max Euweplein, en Lukas Enthoven stond op A3, de zwarte koning, en hij bewoog zijn paard (in de vorm van een man met een joint) naar B3. Schaak. Zeker. Maar was het ook schaakmat?
'Ik sta schaak, dat is waar, maar ik kan nog vluchten,' zei ik. 'Het is onmogelijk om mij mat te zetten met een paard alleen.'
'Ik heb ook nog mezelf, de koning,' riposteerde Lukas.
'Dat kan wel wezen, maar dat is niet genoeg, je had nog een loper erbij moeten regelen, om mij definitief klem te zetten, en die heb je niet.'
De man die het paard was, de man met de joint,  liep van het schaakbord af en ging op de kast zitten waar de schaakstukken in waren opgeborgen, op slot wegens covid, stond erbij, en joeg opnieuw de brand in zijn joint. 'Mooie boel,' zei hij, de rook uitblazend.
'Wie heeft er nu gewonnen? Niemand,' zei Lukas. 'Remise, zoals het hoort.'
Ik vond het teleurstellend. Ik wist niet goed wat ik hier deed. Ik was met de fiets speciaal naar het Max Euweplein gekomen, (Frederik had me tevergeefs proberen tegen te houden), ik had openingen ingestudeerd, en nu was alles geëindigd in een patstelling. Alles voor niets. We hadden net zo goed niet kunnen schaken, dan was de uitslag hetzelfde geweest.
'Elvira,' zei Lukas.
'Ja?' zei ik. 'Wat is er?"
'Niks, ik wilde gewoon even je naam gebruiken.'
Er viel een awkward stilte. Niet de eerste, overigens.
'Ik heb het koud,' zei ik. 'Ik zou graag in een café gaan zitten met jou, in de Balie bijvoorbeeld, en daar een warme choco naar binnen werken, met rum, maar de Balie is dicht, alles is dicht.'
'Dan zit er nog maar een ding op,' zei Lukas.
'Nou, nou. Wacht even,' zei de man met de joint. 'Er zijn meer mogelijkheden. We kunnen bijvoorbeeld hier blijven zitten en deze joint met zijn drieën oproken. Best een goed idee.'
'Ik ga bij jou logeren, Elvira. Want vannacht gaat het echt vriezen. Hard, of diep, of hoe je dat noemt.'
'Hard,' zei de man met de joint en nam een diepe haal.
'Maar ik ben getrouwd,' zei ik, 'en ik heb een zoon, en mijn man haat je. Die had het liefst gezien dat je helemaal niet bestond.' 
'Daar heb ik niets mee te maken. Ik wil bij jou logeren.'
'Ik kan toch ook bij jou logeren, in je slaapzak naast Paradiso? Ik vind dat wel romantisch,' zei ik. 'Dan houden we elkaar warm.'
Misschien kwam het door de glühwein die ik had meegebracht in mijn thermos, dat Lukas en ik zo giddy waren, zo tipsy, dat we zo lichtvoetig met elkaar en de omstandigheden omsprongen. Je zou denken, als er alleen maar wat glühwein nodig is om giddy en tipsy met elkaar om te gaan, om het leven op te vatten als de grap die het ook is, dan drink je toch gewoon wat glühwein, maar zo werkt het 'dus' niet.
'Mijn slaapzak is te klein voor twee personen.'
'Ik kan mezelf heel klein maken.'
'Waarom moeilijk doen. Jij hebt een huis. Ik niet. We zijn diplomatieke collegae. Dus.'
Vooruit, hij had gelijk, het was te koud geworden voor tweespalt. Lukas zou bij mij achterop de fiets springen, en we zouden naar mijn huis fietsen. Maar wat zou ik moeten zeggen tegen Frederik?
Dat zouden we dan wel weer zien.
'De eerste les van het er maar wat op los leven is geen plannen maken,' zei Lukas. 'Werkt goed voor mij.'
'Ik denk dat ik het begrijp,' zei ik, terwijl ik mijn fiets in gereedheid bracht en een weg zocht tussen de bevroren sneeuwsporen op het fietspad. 'Je bent niet bang dat je troep gestolen wordt? Je slaapzak enzovoorts? Je koptelefoon?'
Er kwam geen antwoord.
'Hé, jullie!' riep de man met de joint, die het paard had gespeeld tijdens het potje schaak. 'Waar gaan jullie heen? Je kunt er niet zomaar vandoor gaan! Dat is niet eerlijk!' 


79. Life is fragile, when to panic? (IV)

Marcel Duchamp, Schakers


'En,' vroeg Frederik toen ik thuis kwam. Hij lag te lezen op de bedbank, zoals wel vaker. Ik lag ook vaak op de bedbank buiten bedtijden, maar als hij het deed irriteerde het me.

'Wat en,' zei ik, geprikkeld. Ik liep meteen door naar de keuken om het restje thee uit de thermoskan weg te gooien, de paaseitjes had ik zelf opgegeten. Ik zag dat Frederik nog geen aanstalten had gemaakt om eten te maken. Dat zou dan wel weer sushi worden. Maar goed, Lester hield ervan. Hij at vanavond bij ons, zat waarschijnlijk op zijn kamer te gamen, zijn enorme ski-jack hing aan de kapstok.

'Is ie kapotgevroren, die Paradiso-zwerver van je, of ligt ie lekker op de Jan van Galenstraat te chillen?' Het woord chillen kon Frederik niet uitspreken zonder spot, sowieso was het moeilijk voor hem om ernstig te zijn over ernstige zaken, zoals die betreffende leven en dood.

'Hij maakt het uitstekend. Morgen ga ik met hem schaken op het Max Euweplein.'

'Schaken?' Frederik kwam omhoog uit de bedbank en fatsoeneerde zijn kleren. 'Sinds wanneer kun jij schaken?'

'Dat je mij nooit hebt uitgedaagd wil niet zeggen dat ik jou niet van het bord zou kunnen vegen.'

'Hij wil je dus schaken,' mompelde Frederik geamuseerd. 'Dat wordt nog wat.' En: 'Schaken. O ja. Tuurlijk. The Queen's Gambit en zo.' Nog weer iets later, terwijl hij een glas wijn inschonk voor zichzelf: 'Eline Roebers, Jorden van Foreerst. Ik snap het. Hij leest nog kranten, die dakloze van je. Dat siert hem. Maar daar heeft hij natuurlijk ook alle tijd voor.'

Op weg naar huis vroeg ik me af hoeveel details van mijn bezoek aan de buitenslaper ik zou delen met Frederik, maar na deze opmerkingen besloot ik er helemaal het zwijgen toe te doen. Hij was mijn verhaal niet waard. Het was nog niet zo'n dramatisch verhaal, dat geef ik toe, maar toch: een verhaal.

De dakloze diplomaat. Dat klonk best goed, misschien iets te veel alliteraties, ook al was het niet helemaal waar. Toen ik het intranet van BZ afzocht op zijn naam, kon ik niets vinden. Ik vermoedde dat hij nooit was uitgezonden. Hij had nooit in dat afgrijselijke gebouw in Den Haag papier hoeven schuiven. Nooit volstrekt zinloze discussies over kwesties die ons niets aangingen hoeven bijwonen. Hij was opgehouden diplomaat te zijn voordat hij het was geworden, de beste diplomaat denkbaar.

Google, FB noch Twitter of welke 'social' dan ook kon me iets vertellen over het privéleven van Lukas. Het enige wat ik uit hem had gekregen was dat hij veel gereisd had.

Maar hebben we niet allemaal veel gereisd in ons leven – sommigen van ons, zoals Frederik, zonder zelfs maar van het pluche af te komen?

'Vannacht gaat het flink vriezen,' wist Lester aan tafel, zijn mond vol met sushi. 'Zo'n koudegolf hebben we al lang niet meer gehad.'

'Het weerbericht is voor de boeren,' sneerde Frederik die zelf inderdaad het tegenovergestelde was van een boer, hij behoorde tot de bevoorrechte chattering class, die nauwelijks verplichtingen had of de deur uit hoefde, zich nooit in het zweet hoefde te werken en toch een heel aardig maandinkomen opstreek.

Wat er boven zijn overlijdensadvertentie moest komen te staan, was nog niet helemaal duidelijk.

Ik had graag gewild dat het anders was, maar Frederiks inkomen maakte voor een groot deel mijn levensstijl mogelijk. Het was alweer drie jaar geleden dat ik terugkeerde uit Amman, mijn laatste post, en ik wist niet of ik ooit nog ergens heen mocht. Het hele circus van buitenlandse vertegenwoordigingen werd langzaam maar zeker afgebroken, tot er niets meer van over was.

In bed liggende naast een in diepe slaap verkerende, zuchtende en steunende Frederik, probeerde ik, niet ongelijk The Queen's Gambit, alvast enkele openingen uit op het plafond van mijn verbeelding.









78. Life is fragile, when to panic? (III)




Toen ik langzaam dichterbij sloop, zag ik dat er een fijne laag sneeuw over de slaapzak heen lag. Een witte deken over een zwarte deken.
De grote sneakers stonden er ook nog. Ze waren tot de rand toe gevuld met sneeuw.
Van de koptelefoon ontbrak ieder spoor, en ook de pet-fles was weg. Misschien had hij ze mee in zijn holletje genomen.
'Hello?' zei ik. Deze hello klonk minder overtuigend dan de eerste hello, die ik pakweg 24 uur geleden had uitgesproken. Aarzelender. Gedempter, ook. Het was dezelfde begroeting, maar tegen een andere achtergrond. Het was stiller worden. Elke lettergreep leek, zodra hij was uitgesproken, te worden opgegeten door de monsterachtige witheid. 'Excuse me!'
Ik weet niet wat me bezielde – dat weet ik wel vaker niet, Frederik denkt dat ik gek ben – maar ik knielde neer in de sneeuw en bracht mijn gehandschoende hand naar de slaapzak. Ik wilde hem aanraken. Opnieuw schoot mijn hoofd vol adrenaline toen ik daadwerkelijk mijn hand op de mensvormige bult legde, en daarna iets van druk uitoefende.
Ik voelde de motsneeuw neerdalen en smelten in mijn nek.
Ik moest denken aan Frederik, die had gezegd dat ik geen Florence Nightingale of Josephine Baker hoefde te spelen in een lieve stad, die voor noodopvang zorgde voor zijn daklozen. Hij had voorgelezen van zijn telefoon, dat 'dakloze mensen voor screening terecht konden aan de screeningsbalie van de GGD aan de Jan van Galenstraat 323, ingang B.'
'Bedankt voor de tip,' zei ik. 'Stel dat jouw zoon daar lag te bevriezen, zou je er dan ook op vertrouwen dat hij zich zou laten screenen aan de screeningsbalie, wat dat ook moge wezen?'
'Ik heb geen zoon,' zei Frederik, en wreef met een pink door zijn uitdunnende haar.
Ineens begon er wat te bewegen onder mijn hand. Ik schrok me wild. Alsof de dode omhoogkwam uit het vers gegraven graf. Ik trok onmiddellijk mijn hand weg en deinsde achteruit.
Een ritssluiting ging razendsnel open. Er kwam een verkreukeld gezicht tevoorschijn, een roestbruine baard eigenlijk vooral, ergens boven die baard ontwaarde ik ogen die me bekend voorkwamen. Bekender dan op grond van de onaangename interactie van gisteren verwacht kon worden.
'Lukas?' zei ik, ongelovig. 'Van het diplomatenklasje? Nee toch?' Ik schoot bijna in de lach om het toeval.
'Godverdomme. Ik heb hier helemaal geen zin in.' Hij klonk bits, maar niet agressief, gelukkig.
'Lukas Einthoven!' ging ik door, als ik eenmaal begin ben ik niet meer te stoppen, dat is mijn kracht maar ook mijn zwakte. 'Wij zaten bij elkaar in het diplomatenklasje, weet je dat niet meer, ben je dat vergeten? Zo lang is het niet geleden!'
Ik trok de muts van mijn hoofd, schudde mijn glanzend zwarte haar uit. 'Elvira Goudzand. Herken je me niet meer?' Half als grap stak ik mijn elleboog naar hem uit.
Hij kwam half overeind, pakte zijn telefoon om te zien of hij iets had gemist, gooide het ding toen terug in zijn slaapzak, waar ik ook zijn koptelefoon zag liggen, en zei: 'Waarom laat je me niet met rust?'
'Ik was het die gisteren jouw koptelefoon meenam. Eerst wilde ik je helpen, maar toen heb ik toch iets stoms gedaan, en dat spijt me.'
'Nu doe je weer iets stoms door terug te komen.' Hoe nors hij ook sprak, zijn basstem klonk me aangenaam in de oren, het was een van de weinige dingen die niet aan hem waren veranderd.
'Jij doet iets stoms, Lukas. Als je niet oppast vries je dood. Is de wijkagent niet langs geweest?' Ik pakte mijn thermos en schonk een kop thee voor hem in. Hij nam hem niet aan, dus ik zette hem voor zijn slaapzak neer, in de maagdelijke sneeuw, samen met twee paarse eitjes. Er viel een awkward stilte. 'Ik heb ook nog een kruik meegebracht.' Ik haalde de kruik tevoorschijn, in de gebreide etui. Die had ik niet zelf gebreid, want ik kan niet breien, maar dat maakte hem niet minder ontroerend. 'Hier, mag je hebben.' Ik hield de kruik voor zijn neus, een rood dopje dat door zijn baard heen stak. Hij pakte de kruik van me aan en smeet hem in een moeite door over het hek naar het braakliggende terrein.














77. Life is fragile, when to panic? (II)




De volgende middag, er was zoals voorspeld een flink pak sneeuw gevallen en het vroor, ben ik weer teruggegaan naar Paradiso.
'Zou je dat nou wel doen, El?' vroeg mijn man nog. 'We hebben de politie verwittigd, het is toch goed zo?'
Zeker, we hadden de politie gebeld, gisteravond, toen ik thuis kwam van mijn wandeling. We hebben de politie zelfs twee keer gebeld. Eerst belde Frederik, maar die werd doorverbonden met de ambulancedienst, die nogal bot reageerde op het signalement van de buitenslaper. 'U had beter kunnen bellen toen u nog bij de persoon in kwestie was.' En dat voor een 0900 nummer met een starttarief van bijna tien cent plus 2,8 cent per minuut! Ik heb toen nog een keer gebeld en heb meteen gevraagd of ze me konden doorverbinden met Hans, de wijkagent. Dat lukte. Hans zei dat hij wel even ging kijken. 'Doei doei.'
Maar de functie van de politie is niet om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen.
'Ik moet terug,' zei ik. 'Ik moet weten of hij er nog ligt.'
'Wil je dat ik meega?'
'Nee.'
Frederik dronk zijn macchiato op en vertrok naar de wc met de zaterdagkrant. 'Ik geloof niet dat ik veel begrijp van de vrouw,' zei hij.
'Dat ligt niet aan de vrouw, maar aan jouw verstand,' zei ik.
'El... pas je op?' zei hij door de wc-deur heen. 'Bel als er iets is.'
Ik stapte met mijn snowboots de sneeuwstorm in. Ik hou van sneeuwstormen. Ze kunnen me niet hard genoeg tekeer gaan. Zolang je goed ingepakt bent, kan je weinig gebeuren. Ik had een warme kruik meegenomen en een thermoskan hete thee met honing en wat paaseitjes. Ik vond dat ik iets goed had te maken na gisteren. Ik heb er de hele nacht wakker van gelegen. Het was een gênante vertoning. Vandaar dat ik de details ook niet aan Frederik heb verteld.
Terwijl ik over de Weteringsschans voortstapte door de krakende sneeuwduinen richting het Leidseplein  – wij wonen op de Sarphatistraat met uitzicht op het Amstelhotel –, ging ik de mogelijkheden na. Hij kon vertrokken zijn. De wijkagent had hem naar de opvang gedirigeerd. Dan was het einde verhaal.
Of hij lag er nog.
Dan kon er van alles gebeuren.
Hij zou me voor gek verklaren dat ik het lef had terug te komen. Maar mijn thee met honing zou hem smaken vermoedelijk, en de kruik in een gebreid etui mocht hij houden. Als aandenken. Ah, daar in de verte verrees Paradiso al.
Hoezeer verlangde ik ernaar om daar weer eens een concert bij te wonen! Het concert van Erykah Badu in de zomer van 2011 had enorme indruk op me gemaakt (Frederik was niet mee, die kon niet tegen lawaai, zoals hij zelf zei).
Ik checkte mijn telefoon. Het was vier uur.
Het was gelukkig geen urine geweest dat de buitenslaper in mijn gezicht had gegooid, toen ik me gisteren naar hem omdraaide. Althans, het rook niet naar urine. Aan de andere kant, urine kan verschillende geuren aannemen... Maar waarom zou hij urine hebben bewaard in een flesje? Voor de dokter?
'Where the fuck are you going with those headphones?' had hij geschreeuwd, met zijn schorre stem, op zijn kapotte sokken. Een en al baard in zijn gezicht.
Als een betrapt kind had ik de koptelefoon aan hem teruggegeven.
Met mijn natte gezicht leek het of ik huilde.
Nu stond ik weer voor Paradiso, en keek het pad in. Alles was hetzelfde als gisteren, afgezien van de sneeuw.
Het contrast met de zwarte stoffen massa viel nog meer op dan eerst.
Hoe was het mogelijk dat iedereen hier zomaar voorbij kon lopen?


 


76. Life is fragile, when to panic? (I)




Nadat ik het enige museum dat nog open is had bezocht, tevens het kleinste vermoed ik, aan de gevel van Paradiso, het is eigenlijk meer een vitrine, het aardigste vond ik het doosje gevuld met wimpers, en de post-it met de slordige notitie Life is fragile, when to panic?, wilde ik mijn wandeling vervolgen, toen mijn oog viel op een zwarte stoffen massa aan het einde van het pad dat leidt naar de zij-ingang links van het bakstenen gebouw.
Ik dacht meteen even kijken, en niet bijvoorbeeld wat het ook moge zijn, laat maar liggen, en liep in de richting van de stoffen massa, die het uiteinde van een slaapzak bleek te zijn. Of het begin, dat kon ook.
Het was laat, maar nog niet helemaal donker. Over het algemeen wint mijn nieuwsgierigheid het van mijn voorzichtigheid, wie zijn gedrag door voorzichtigheid laat bepalen leidt weliswaar een veilig, maar ook rimpelloos leven, dat overeenkomsten heeft met de dood (dit laatste weet ik niet zeker, ik ben nog nooit dood geweest).
Hier lag iemand, languit, doodgemoedereerd. Of dit moest een kunstwerk zijn, of een practical joke. Ik ging er gemakshalve uit dat de iemand die hier lag een man was, mede gezien de grote sneakers die uitnodigend en hoopvol naast zijn slaapplaats stonden opgesteld, maar het was een aanname want hij bleef onzichtbaar, geheel bedekt onder de slaapzak. Ik wist niet eens zeker waar zijn kop zou moeten zitten en waar zijn teen. Zijn  g e z i c h t  was onzichtbaar. Een mens is vooral een gezicht, dacht ik nog, zolang het gezicht er niet is, kan de mens die erbij hoort gemakkelijk worden uitgevaagd.
Geen gewone buitenslaper, deze. Niet alleen omdat het buiten buitenslaapseizoen was, maar ook omdat hij een zwarte computertas gebruikte als hoofdkussen (misschien was die leeg). Naast zijn schoenen lag een pet-flesje met een urinekleurige vloeistof en een koptelefoon. Een dure, volgens mij, maar ik heb geen verstand van koptelefoons.
'Excuse me!' zei ik, meer uit instinct dan uit wat dan ook. Ik wilde hem attenderen op de aanstaande koude. 'Hello? Sir?'
De poging tot conversatie stierf weg in de kille, donkergrijze vooravond. Even overwoog ik met mijn schoenpunt de slaapzak te beroeren. In plaats daarvan boog ik me voorover en probeerde uit het al dan niet bewegen van de stof, al was het maar een minieme beweging, af te leiden of daaronder iemand in- en uitademde.
Niets.
Ik besloot terugtrekkende bewegingen te maken, totdat mijn oog opnieuw viel op de koptelefoon. Mijn zoon zijn koptelefoon was net stuk gegaan en hij had hem hard nodig. Mijn hart begon sneller te kloppen. Ik keek om me heen: niemand. Niet hier aan de zijkant van Paradiso, dat grensde aan een braakliggend terrein, maar ook niet verderop, aan de straatkant. Dit deel van de stad, uitgaansgebied nota bene, was compleet verlaten; behalve de man hier voor me, die niet bewoog. Ik maakte nog enige halve cirkels om de bultige slaapzak heen, griste toen de koptelefoon van de betonnen vloer en maakte mij uit de voeten. Niet haastig, maar ook niet traag.
Net voordat ik de stoep bereikte, voelde ik iets naderen van achteren, maar voordat ik me kon omdraaien om te zien wat het was, hoorde ik een hese stem: 'Hey, you!'
 



75. Harry Harakiri




We noemden hem Harry Harakiri.
Waar ik opgroeide, op het platteland – een term die, zoals zal blijken, tenminste drie betekenissen heeft – zoop je je in het weekend zo snel mogelijk klem teneinde een staat van totale gevoelloosheid te bereiken. Noem het ruraal nirvana. Harry was hier goed in; beter dan ik. Op vrij- en zaterdag begon hij vroeg. Bier hoofdzakelijk, maar al snel daarna, omdat het bier op zijn forse lijf te weinig effect sorteerde, zijn lichaam wierp succesvolle verdedigingslinies op tegen de intoxicatie, schakelde hij over op jenever of rum indien voorradig. De fles ging rond, ik nam kleine slokjes en lachte te hard om Harry's slechte grappen; ik probeerde zoveel mogelijk te roken, zolang ik rookte dronk ik niet, hield ik mezelf staande, dat was mijn strategie.
De aarde was donker, leeg en koud. We stampten op bevroren modder. De drank was een manier om warm te blijven, om de boel gaande te houden, maar Harry bereikte al om negen, tien uur een fase waarin de kou of de boel hem niets meer deed, wij hem niets meer deden, niets hem iets meer deed.
Op zulke momenten kwam Ruud, zijn broer, nogal eens met het voorstel, lallend gedaan, nauwelijks verstaanbaar, om te gaan rijden. Niet op een ezel of tractor, en ook niet om brood te halen in het dorp. Zelfs niet om een meisje op te pikken voor een avond alleen. Dat was dan allang een gepasseerd station. Het meisje bestond niet of bleef eeuwig onbereikbaar. Als het meisje er wel was geweest, had het verhaal een andere wending genomen.
Harry stapte achterop bij Ruud op diens opgevoerde motor met afgezaagde uitlaatpijpen, zonder helm ook nog (alleen Ruud droeg er een). Ze knetterden er vandoor, ik zie ze nog gaan. Ik herinner me ook nog dat ik heel opgelucht was dat Ruud mij niet had uitgenodigd, omdat ik zeker wist dat ik niet genoeg ballen had om de uitnodiging af te slaan.
Frontaal reden ze tegen een boom aan. Ruud was op slag dood, Harry overleefde. Hij had alleen een paar gebroken ribben, niets om je zorgen over te maken. En een broer meer of minder, ach hij had er vijf, het leven ging door.
De tweede keer was maar twee jaar later. Weer winter, gladheid, donkerte, ledigheid. Harry was lam, hij lag op een gegeven moment languit op het asfalt te raaskallen tegen de sterren. Maar hij was weer opgestaan, toen Tjibbe, de man van Truusje, een aardbeivormige vrouw met een heel dun blond snorretje op wie wij allemaal een beetje verliefd waren maar die geen oog voor ons had omdat ze ons 'simpele zielen' vond, met zijn Ford Escort voor kwam rijden. Ha! Harry gaf me nog een natte zoen op mijn voorhoofd en weg was hij. Er zat niet eens een achterbank in. Meestal ging het goed, bleef het leuk, kwam iedereen tien, twintig minuten lachend terug, maar in de winter was het gekkenwerk, een race naar het graf.
Ruuds tragedie had dat bewezen, en niet alleen de zijne.
Tjibbe beukte met een vaart van tachtig kilometer door een bevroren sloot. Harry had geen riem om. Nergens voor nodig. Dat hij ook dit overleefde, het enige wat hij had was een kapotte kaak omdat hij voorover tegen het dashboard was geklapt, bewees volgens Truusje het bestaan van een beschermengel, die had je toen nog.

74. De laatste ex-pat van Amsterdam




Mijn naam is Sybille Habig. Ik ben op 1 maart vanuit mijn woonplaats Frankfurt naar Amsterdam verhuisd voor het bedrijf waarvoor ik werk (dat ik helaas niet mag noemen, maar het doet er ook niet toe).
Mijn uitzending kon niet meer worden teruggedraaid: het huis waar ik nu zit, op de Prinsengracht, was al voor een jaar gehuurd (de huur was vooruit betaald), en mijn eigen huis had ik ook al onderverhuurd, de termijnen sloten vrijwel naadloos op elkaar aan.
We dachten dat het niet zo lang zou duren, maar nu lijkt het een eeuwigheid. Ik ben mijn idee van tijd kwijt. Van ruimte, van werk en van leven, eerlijk gezegd.
Ik adem nog.
Dit appartement is veel te groot, het is een zeventiende eeuws museum, helemaal gerenoveerd van alle gemakken voorzien. Ik weet niet wat mijn werkgever bezield heeft. De luxe waarmee ik word omringd maakt dat ik me nog nuttelozer voel.
Het werk dat ik doe heeft nooit iets voorgesteld. Dat heeft me nooit dwars gezeten tot nu. Inloggen en uitloggen, dat is het. Meer niet. Elke dag weer. Ook in de weekenden.
Het betaalt goed. Mensen waren jaloers toen ze hoorden dat ik werd uitgezonden. Naar Amsterdam. Prinsengracht? Anne Frank!
Amsterdam, dus. Mooie stad, naar het schijnt. Ik heb er weinig van gezien. Tuurlijk wandel ik me suf, zoals iedereen, maar ik wandel altijd hetzelfde rondje: Prinsengracht – Brouwersgracht – Singel – Vijzelgracht – Prinsengracht. Dus ja, ik ben een grachtengordeldier, zo noemen jullie dat toch? Maar Bos en Lommer? Indische Buurt? Museumplein? Nooit geweest. Wat moet ik daar?
Ik had niet gedacht dat ik bang zou zijn in deze stad, dat deze stad mij angst in zou boezemen, maar there you have it.
Alle sloten doe ik erop en ik blijf uit de buurt van de ramen.
Vrienden heb ik hier tot dusver niet kunnen maken. Niet dat ik er naar op zoek ben, maar toch, je ontmoet wel eens mensen in het gebouw. Als ze horen dat ik Duits ben (hoe zou ik dat kunnen verbergen?) haken ze af. Ik zie aan hun ogen dat ze het kort willen houden, dat ze weg willen, verder. Ach, die Holländer!... zo heerlijk direct... je weet wat je aan ze hebt.
Ik sta op, log in, drink wat koffie. Dan ga ik lang in bad liggen, met de Goldbergvariaties zachtjes op de achtergrond, en de FAZ binnen handbereik (wordt thuisbezorgd, sjiek nah?). Dat is mijn ritueel. En elke dag een andere soep lepelen, van een ander continent, met een mini-quiche erbij. Ik besta, heb ik berekend, inmiddels voor 75 procent uit soep.
Ik geniet heus van de ambiance, maar ik kan me hier onmogelijk thuis voelen.
Het is van de laptop aan de keukentafel naar de bank en weer terug. Af en toe een dutje. Boodschappen, andere benodigdheden (boeken, geloof het of niet, en een Furious Rabbit, laatst) worden allemaal aan huis bezorgd. Ik zie vaak de bezorger niet eens, omdat hij het in de hal neerzet.
Ook al is dit huis enorm, ik voel me toch als een leeuw in een te klein verblijf zonder perspectief.
Alle werk heeft iets tragisch, maar het mijne is wellicht het meest tragisch. Ik heb altijd willen zingen. Sinds kort durf ik het ook een beetje, in de wc. Het klinkt nergens naar, maar dat geeft niet.
's Middags de wandeling, weer of geen weer. Het is lekker om er even uit te zijn. 's Avonds verspil ik helaas te veel tijd met doomscrollen en facebookprofielen checken van oude vriendjes, middelmatige Netflixseries en de roddelpagina's. Steeds weer diezelfde berichten. Help!
Er gaan dagen voorbij dat ik niemand spreek, mijn stem niet gebruik. Bellen doe ik steeds minder. Ik heb gebroken met mijn familie, dat scheelt. En trouwens, waar moet ik het in godsnaam over hebben? Ik heb geen verhaal, dat is het. Ik ben een vrouw zonder verhaal. Ik vind dat het ook fysiek aan me af te lezen is, dat alles hangt, maar misschien overdrijf ik.
Het enige telefoontje dat ik nog aanneem is nota bene dat van mijn op een na laatste ex. Ik ben niet zo iemand die eindeloos vrienden blijft met een ex (de laatste heb ik zelfs op alle mogelijke manieren uit mijn leven gewist), maar voor die een na laatste ex heb ik een uitzondering gemaakt.
Andrei heet hij. Russisch. Of eigenlijk Oekraïens. Als ik Russisch zeg, corrigeert hij me: ex-Sovjet, niet Rus! Enfin, hij is getrouwd, zijn vrouw is in verwachting, maar we konden altijd goed bellen, en dat zijn we dus weer gaan doen. Hij belde me van de zomer met de smoes dat hij van plan was naar Amsterdam te komen, of ik nog tips had. Ja: blijf weg. Het heeft geen enkele zin om nu naar Amsterdam te komen, of wanneer dan ook, eigenlijk. Deze stad is dood.
Ik weet niet of zijn vrouw het leuk vindt, ons contact, ik weet niet of ze ervan afweet, maar dat gaat me niet aan. Dat is zijn zaak.
Ah kijk, daar heb je hem weer. Tarkovsky, zo staat hij in mijn telefoon. Sorry, ik ga opnemen. Hij weet het niet en ik ga het hem ook niet vertellen maar het is wel waar. Andrei is mijn redding.
 

73. Naomi & Naoki

Yani Sheng: Play Time





Naomi en Naoki, twee geblondeerde twintigers, hadden het goed voor elkaar. Niet alleen hadden ze behoorlijk succes met hun disco act – hij zong en danste en zij danste en draaide – maar ze vormden ook een paar. Eigenlijk waren ze sinds hun vijftiende (hij) en twaalfde (zij) onafscheidelijk. Vandaar dat ze lang de Siamese Twin heetten, daarna gingen ze zichzelf Suicide Pact noemen (dat was een inside joke), maar de laatste tijd was hun groepsnaam veranderd in hun voornamen, Naomi & Naoki.
Ze woonden al tien jaar samen in een piepklein appartementje op de vijfenvijftigste verdieping van een flat in Harajuki, waar de ramen niet open konden (gelukkig niet), en ze eigenlijk ook geen uitzicht hadden, tenzij je de eeuwige beerput van een mall die maar niet afkwam een uitzicht wilt noemen. Er stond bijna niets in hun appartement, afgezien van wat geluidsapparatuur en een bankstel en een tafeltje, omdat ze, zoals ze vrijwel dagelijks tegen elkaar en tegen de spiegel zeiden, als een soort mantra, dat ze alleen elkaar nodig hadden.
Ze waren over het algemeen goed gemutst, maar soms ging er wel wat mis, zoals in elk 'huwelijk' (ze waren niet getrouwd, maar zo voelde het), en dan kon met name Naomi uit haar slof schieten. Volgens Naoki, die eindeloos geduld had met zijn geliefde, kwam dat omdat ze alleen met haar dove moeder was opgegroeid in Hokkaido, en als meisje haar emoties niet had kunnen uiten behalve door haar haar uit te trekken en onbegrijpelijke haiku's te schrijven.
Haar woede-uitbarstingen vertoonden een patroon. Als Naomi bijvoorbeeld haar bankpas kwijt was, of ze had zich verslapen voor een afspraak, dan zette ze snoeiharde deathcore op en ging eerst met glazen gooien, daarna met borden en uiteindelijk met flessen. Altijd tegen dezelfde muur, namelijk de muur waarop Naoki, die 's nachts, als hij inspiratie had, werkte als beeldend kunstenaar (eigenlijk droomde hij ervan beeldend kunstenaar te zijn), een droompoesje had geschilderd, een vreemd poesje met een bal. Door al dat brekend glaswerk was de muurschildering wel iets aangetast, maar Naoki hield vol dat hierdoor zijn kunstwerk alleen maar mooier was geworden.
Echte liefde.
Buren klaagden, maar na een bezoekje van Naomi waren ze weer stil; hoe ze dat voor elkaar kreeg wist niemand.
Steeds als Naomi zo'n destructieve bui aan voelde komen, zei ze tegen haar vriend: 'Het is weer zover. Ga jij maar een ommetje maken.' Als hij terugkwam, na een stuk of vijf, zes sigaretten te hebben gerookt op het winderige plein beneden, dan had ze alles alweer opgeruimd, ze had de zak met glas (vaak verzamelde ze het in een kartonnen doos omdat een zak de neiging had te scheuren) beneden in de kelder van het flatgebouw, waar het afval werd verzameld, in de glasbak gekieperd en dat was dan dat.
Niemand wist van Naomi's woede uitbarstingen – behalve haar moeder, maar die hield zich stil.
Toen, na vijf jaar van steady optredens, met name in en rond Tokio en Kyoto, de manager van Naomi en Naoki, een zekere meneer Yamamoto, hen persoonlijk kwam vertellen dat hun act niet meer geboekt zou worden omdat er geen vraag meer naar was, hij had papieren bloemen en sake en allerlei bento boxen meegenomen om de boodschap te verzachten, kwam het niet als een verrassing voor Naoki dat Naomi vrij snel na het vertrek van Yamamoto, hem weer eens verzocht een ommetje te maken. Nu bleef hij extra lang weg. Hij liep echt een ommetje, om de beerput heen. Het was windstil en het motregende. De stad lag er liefdeloos bij.
Toen Naoki weer thuiskwam, was niet alleen het glaswerk weg, maar de glaswerpster zelf ook. Later bleek dat ze spoorslags naar Hokkaido was vertrokken om voor haar stervende moeder te zorgen.
Sindsdien schildert hij haar, op alle mogelijke manieren, van foto's, uit zijn hoofd, van dichtbij, van veraf, in alle mogelijke poses en standpunten. Als hij zijn laatste portret van haar af heeft, een graffiti werk op een grote lege muur in Ginza, dat hij van plan is in één nacht aan te brengen, beschouwt hij zijn leven als voltooid.

72. Hoe zou het de nymfomane van New York vergaan?

Joan Miró: La Présidente nymphomane



Mary heette ze, Mary Manteca. Een pseudoniem, denkelijk; ze noemde zich dichteres, maar dat is geen beschermd beroep. Tot ik haar leerde kennen, ik weet niet meer hoe, had ik eigenlijk nog niet met nymfomanie te maken gehad, voor mij kon een ongetemde seksuele lust tot dusver alleen met het mannelijk libido in verband worden gebracht.

Noem me onervaren.

Ik lees net dat nymfomanie niet meer mag, je moet nu zeggen compulsief seksueel gedrag, dus overal waar ik n. schrijf, lees csg. Ik lees ook dat nymfomanie vaak optreedt bij anorgasmie, en dat nymfomanie mogelijk een fictie is ontsproten aan het hyperseksuele mannelijke brein, maar ik dwaal af.

Je zag het niet aan Mary af. Ze was tenger, rank, pezig. Make up deed ze niet aan, beschouwde ze als een ziekelijk uitvloeisel van het cosmetisch industrieel complex (dit verzin ik, maar het klinkt goed). Ik herinner me dat ze zeven piercings had, op onverwachte plekken (bijvoorbeeld een in haar nek en een in haar tand). Kleine, 'snelle' borsten, dito billen. Kleine grote labia, grote kleine labia. Veel vocht. Ze deed niet aan sport, ze at gewoon weinig. Zeg maar niets. Mary was zo iemand die je nooit zag eten, die je je niet kon voorstellen met eten voor zich, laat staan in haar mond. Thee drinken deed ze wel de hele dag (thee is misschien ook de preferente dichtersdrank, zeker voor dichters zonder inkomen). Ook voor andere dingen behalve seks liep ze niet warm, behalve schrijven dus. Dichten. Ik weet niet of ze een goede dichteres was, maar ze was wel origineel, wat je niet van alle dichters kunt zeggen. Ze was notoir, maar 'dus' niet alleen om haar gedichten, vooral ook om haar sexually predatory gedrag, nogmaals: gedrag dat je, zeker sinds Cosby, Weinstein, Epstein c.s., eigenlijk vooral associeert (ik althans, maar wie ben ik), met mannen.

Ze zat niet in de business voor zover ik weet. Lust was voor haar geen verdienmodel maar een levensstijl. (Ik vermoed dat ze, zoals wel meer mensen in het literaire veld, deels onderhouden werd door vermogende ouders.)

Mary was zo iemand die zich niet liet verleiden, die niet leuk ging daten, on- of offline, of andere vormen van moderne romantiek bedrijven. Dat was allemaal onzin en tijdverlies.

Ze besprong je en verslond je. Daarna wilde ze eigenlijk zo snel mogelijk weer alleen zijn, als hetgeen wat ze deed kon worden aangeduid als een gemeenschappelijk project.

Mary, hoeveel woorden heb ik nodig om dit duidelijk te maken: kennelijk nogal veel, verlustigde zich aan haar sekspartner. Vergrijpen is een ander woord, maar gezien de meestal fysieke overmacht van mannen, misschien niet van toepassing, maar bij Mary wel.

Ik vraag me af of er nog een me too-golf komt, een me too-golfje, goed: een paar me too-spetters, van mannen die vrouwen aanklagen aan wie ze ten prooi zijn gevallen, door wie ze op onheuse wijze zijn enzovoorts. Ik verwacht die golf niet spoedig.

Ik wil haar googelen, Mary, maar ik wil haar ook niet googelen. Ik ben bang voor teleurstellingen. Ik hoop dat ze nog steeds een nymfomane is, ik hoop dat ze nog steeds mannen bespringt en verslindt, dat stond haar goed. Ik zou het erg jammer vinden als ze (gescheiden, dat natuurlijk wel) moeder van twee kinderen is in Maplewood, New Jersey, of als ze ALS heeft en haar dagen doorbrengt in een rolstoel wachtend op de dood (maar daar wel dan weer heel pregnant, of in elk geval origineel over dicht), of op een andere wijze haar nymfomanie in de prullenbak heeft gegooid, in de ijskast heeft gezet of in de garage heeft opgeborgen achter de niet gebruikte work out machines.

Ik zou Mary een email kunnen sturen en vragen of ze al is begonnen aan haar memoires.

Ik zou dit ook niet kunnen doen.

Misschien is de vraag hoe het de nymfomane vergaat interessanter dan het antwoord.


 

71. De beoogde uitgever, de man die uitgleed, de man met de gitaar op zijn rug en de bezorgde dochter

Fosco Maraini



De man die uitgleed was op weg naar zijn beoogde uitgever. De uitgever was te voet, de man die uitgleed was op de fiets. Ze hadden een afspraak, maar kwamen elkaar een uur eerder al op straat tegen. Ze wuifden. De uitgever ging zijns weegs na het wuiven, te voet over de gracht, en de man die uitgleed die gleed, nou ja, uit.

De man die uitgleed had niet alleen slechts een hand aan het stuur, maar belangrijker, hij had zijn blik niet gericht op de weg, waardoor hem ontging dat zijn voorwiel, preciezer: voorband, het ijzer van de tramrails in het asfalt opzocht. Let wel: het ging hier om wegens werkzaamheden dichtgemaakte tramrails. De band van de man ging dus niet zozeer in de rails en zo met de rails mee – het vrijelijk fietsen bemoeilijkend – maar schoof over het beijzelde ijzer weg.

De man die uitgleed lag op de grond, onder zijn fiets. Hij had niet eens de kans gekregen om zijn slippartij te corrigeren, of op te vangen of zelfs maar te zien aankomen. Zijn rechterknie was geblesseerd. Een man met een gitaar op zijn rug stopte en toonde belangstelling maar maakte geen aanstalten om van zijn fiets te stappen en bijvoorbeeld de man die was uitgegleden weer op de been te helpen. Dit was ook niet nodig. De man met de gitaar op de rug bood morele hulp aan door er te zijn, niet onverschillig te zijn, houdingen waarvan inderdaad een zekere troostende werking uitging.

Ik heb pijn, dacht de man die uitgleed, maar ik geloof ook dat mijn lichaam stofjes aanmaakt die die pijn verzachten. Pijn is een ervaring, dacht hij ook nog, dus ik ben een ervaring rijker. En: wat zei Wittgenstein ook alweer over pijn? Dat er over pijn niet te communiceren was? Nee.

De man die uitgleed bedankte de man met de gitaar op zijn rug voor zijn steun en beiden vervolgden hun weg.

Later, toen de man die uitgleed bij zijn beoogde uitgever zat, besloot hij niets over het voorval te vertellen.

Toen hij thuiskwam en zijn broek afstroopte stelde hij als een klein kind vast dat de pijn die hij had gevoeld ook terecht was gezien de schade toegebracht aan zijn huid.

Zijn jonge dochter was onder de indruk van het bloed en wilde hem verplegen. Maar hij zei: het is al opgedroogd. Met haar kleine vinger durfde ze de schaafwond te betasten.

De man die uitgleed was op meer dan een manier gelukkig.