Mark Rothko, Untitled |
Een jonge vrouw zat voor me en bloosde, van oor tot oor en kin tot haargrens, echt haar hele gezicht werd rood, en, dit was ook gek, ze liet haar roodheid rustig van alle kanten bekijken. Eerst was ik verbaasd, en daarna gecharmeerd, van deze onwillekeurige bloed-tentoonstelling. Het was alweer een tijdje geleden dat ik iemand zo zag blozen. Als ik aan blozen denk, denk ik dikwijls aan H.J.A. Hoflands stelling, jaren geleden in een column geponeerd, dat we in 'bloosloze' tijden leven. (Hofland heeft dus nog niet helemaal gelijk gekregen.) Maar misschien wordt er minder gebloosd dan vroeger omdat we, nou ja, allemaal wat minder verlegen zijn geworden, assertiever, expressiever (ja, wijt het maar weer aan de social media). Dat lijkt me moeilijk meetbaar en eigenlijk ook onwaarschijnlijk. Zoveel veranderen we niet, biologisch gezien. De functie van blozen is nog altijd onduidelijk – volgens Frans de Waal wijst dit op een gat in het darwinisme. Ja, het zal met schaamte te maken hebben. De blozende geeft aan zich iets gelegen te laten liggen aan de reactie van degene voor hem/haar op iets dat net is gezegd of gedaan. Dat haal je de koekoek. Maar waarom? Dat maakt de blozende toch alleen maar kwetsbaarder? Of is dit gedrag een onmiddellijke poging tot verzoening? Blozen fascineert me omdat het een exponent is van ons oeroude dier-zijn, terwijl het alleen schijnt voor te komen bij mensen. Ik heb mezelf nooit zien blozen, bezit er ook geen selfie van, maar ik weet zeker dat ik het doe; althans, de plotselinge, niet te stoppen rush naar het gezicht, het warm worden van het gelaat in schaamtevolle situaties ken ik maar al te goed. Alleen valt het bij mij minder op, omdat ik al rood ben van mezelf.