Tot mijn verbazing heeft mijn moeder mijn boek nog niet gelezen. Ik heb haar dit niet gevraagd, maar als zij mijn boek wel had gelezen, dan zou zij mij zeker gezegd hebben wat ze ervan vond, ongezouten enzovoorts, in my face & what not, en dat heeft ze nog niet gedaan. Mijn vermoeden wordt bevestigd als ik afzak naar de achtergebleven gebieden, en Het dispuut op de tuintafel zie liggen, met bladwijzer ergens tegen het einde.
Mijn vader.
Ik had hem al aan de telefoon gehad, toen het boek net zijn kant op was gegaan, en hij nogal heftig kond deed van een 'fout' die hij was tegengekomen: Michiels Kessenich. 'Hoe kom je aan die naam?'
'O, ergens tegengekomen. Het is een adellijke naam.'
'Het is Michiels VAN Kessenich!'
'Weet je dat zeker?'
Stilte aan de andere kant van de lijn. (Ik haat die vraag ook; als lieftallige mij deze stelt, neig ik er toe te antwoorden met de gemeenplaats dat de enige zekerheid die ik heb is dat ik ooit zal sterven, hoewel die zekerheid met de huidige stand der technologie ook alweer i e t s minder zeker is geworden.)
'O, dat ga ik dan corrigeren. Voor de volgende druk.'
'Ik wist niet dat het er zo hard aan toe ging bij jullie,' zei hij, na een korte pauze. 'Bij ons destijds was het allemaal wat...'
'Braver?' vulde ik aan.
'Het waren andere tijden. En dan die termen... Vrucht.'
'Heb ik zelf bedacht. Leuk toch?'
'Ja. Pik.'
'Da's een ouwe.'
'Poep.'
'Ook. Maar wat dacht je van godfriedbomans? Als vloek?'
'Ik vraag me altijd af: waar haalt hij het allemaal vandaan.'
Dat vraagt mijn vader zich altijd af als er weer eens wat fictie van me is verschenen. Ik beschouw het maar als een compliment.