Pulitzer

Het is zondagochtend. Ik zit op een krukje voor mijn ouders, die pontificaal op twee fauteuils zijn geplaceerd in de lounge van het Pulitzer Hotel, waar ze de nacht hebben doorgebracht op uitnodiging van Broer de Miljonair, die recent een appartementje op de kop heeft getikt om de hoek.
'En,' vraagt mijn moeder, 'heb je goed geslapen?'
'Nee,' zeg ik. Daaraan is niets gelogen.
'Ik ook niet,' zegt mijn moeder, opnieuw hoofdschuddend over de kamer in het Pulitzer. 'Bespottelijk! Weet je wat de duurste kamer hier kost?'
'Duizend euro?'
'Vijftienhonderd. Ik heb het zelf gevraagd. En weet je wat je dan krijgt? Een eigen opgang vanaf de Keizersgracht...'
'...ok´, dat kan prettig zijn...'
'En kunst aan de muur. Kunst! Voor 1500 euro!'
'Wat voor kunst? Mag je mee naar huis nemen?'
Ze hoort me niet meer. Morele verontwaardiging is niet bevorderlijk voor de communicatie.
Ik moet toegeven dat ik vijftienhonderd euro wat aan de hoge kant vind, per overnachting. Aan de andere kant, er zijn ongetwijfeld duurdere hotels in Amsterdam. Dat wil mijn moeder best geloven.
'En wie zijn al die mensen?' wijst ze om zich heen in de drukke lounge. 'Ze zien er niet heel erg, nou ja, wat zal ik zeggen...'
'Toeristen,' opper ik.
'Toeristen?'
'Amsterdam wordt gezien als een prime destination in de toeristenbrans.'
Mijn moeder schudt opnieuw, of nog steeds, haar hoofd.
Mijn vader kent de waarde van de stad, maar hij zal blij zijn als hij weer thuis is.