Toen ik met mijn drie- en zevenjarige een kijkdoos wilde gaan maken, – hiertoe had ik een schoenendoos meegebracht uit Amsterdam –, zette mijn vader net een kartonnen doos met pillen op tafel om zijn dagelijkse intake te organiseren. Onmiddellijk verschoof de aandacht van mijn knutselproject naar zijn pillenproject.
Zijn doos won het van mijn doos.
Vooral de zevenjarige bleek meer geïnteresseerd in het ordenen van pillen in een laatje voor elke dag van de week voor zijn tachtig jaar oudere grootvader, dan in het op zijn vaders aanwijzingen vastlijmen van wuppies op strategische plekken.
's Avonds, toen het spul naar bed was en mijn moeder naar de bridge, vroeg ik aan mijn vader: 'Geloof jij in een voltooid leven?' Toen ik de vraag stelde, hoorde ik pas hoe tendentieus hij was. Het is lastig om neutraal met je ouders over levenseinde-kwesties te praten.
Maar mijn vader gaf kalm antwoord, zoals hij op bijna alles kalm antwoord geeft. Jawel, hij kon zich voorstellen dat een leven was voltooid. Dat gezegd hebbende, geloofde hij toch ook wel dat iemand die zegt dat zijn leven voltooid is, in veel gevallen nog wel te verleiden is om zijn leven nog iets te verlengen.
'Ieder mens wil in leven blijven,' concludeerde ik.
'Als het leven genoeg te bieden heeft, ja.'
We bogen ons weer over de dagpuzzel van de NRC.