Tegenspraak

Bij het afscheid van de gezins- en relatietherapeut – men kan in dit leven denkelijk niet genoeg therapie ontvangen – krijg ik, toch nog, een compliment. Voor mijn hoed. 'Heeft ie van z'n moeder gekregen,' zegt mijn vrouw. Ik knik. 'Over mijn moeder geen klachten,' flap ik er Freudiaans uit.
Die avond tijg ik naar Haarlem om op mijn geheime pied à terre een brief van mijn moeder te gaan oppikken die ze iets te voortvarend naar dat adres heeft gestuurd. Het is een mooie, ontroerende brief, die bovendien is voorzien van een zelfgemaakte tekening, dus daar ben ik blij mede. Maar ze had me die avond ook een mail geschreven, waarin ze me aanraadde om na mijn volgende roman, die in augustus uitkomt (en waarover later hopelijk meer), mijn schrijverette 'op een lager pitje' te zetten. Ik reageerde als een wesp gestoken. 'Lieve moeder, je kunt er van op aan dat ik, ook na mijn volgende roman, met volle kracht vooruit zal pogen te gaan in de Litteratuur, want daarvoor ben ik, of je het leuk vindt of niet, nu eenmaal in de wieg gelegd. Zoals ik altijd zeg tegen mijn vrouw w.b. de muizen in de keuken: live with it.' Nu denk ik: ik had haar gelijk moeten geven. Mensen van een bepaalde leeftijd moet je niet meer tegen willen spreken, en al helemaal je moeder niet.