Brullen

De koning en ik zijn even oud. Al jaren, eigenlijk. Maar nu zijn we eindelijk geleveld. We waren lang geleden al eens bijna geleveld, toen we beiden op het punt stonden – hij iets meer dan ik –, om naar het Atlantic College te gaan. Hij ging. Ik bleef thuis. De rest is geschiedenis.
Maar nu is hij tragisch geworden (ik was het al). Een tragische held? Dat moet nog blijken, maar tragisch in elk geval.
De koning, vertelde de buurvrouw geïmpressioneerd, heeft in zijn interview 'twee keer bijna gehuild'. Jammer van dat bijna. Hij had moeten brullen, de koning. Hij had zijn hele hofhouding, met zijn moeder (de tragische prinses) erbij, en zijn vrouw (ook een klein beetje tragisch) en dochters, bij elkaar moeten brullen. Het hele land. Dat was op zijn plaats geweest. Het volk apprecieert zoiets; we leven in een emo-cratie. Als Obama een paar camera-ready tranen kan plengen om gun violence,  dan moet onze koning – mijn koning – er toch toe in staat zijn te brullen om Nederland, om de wereld, om alles?
Ik adviseer hem in deze gaarne.

'Verveeld'

We wilden met zijn tweeën weg. Eerst dachten we Antwerpen. Dat bleek vol te zitten. Toen werd het Gent. Maar op weg naar Gent dachten we waarom niet Maastricht? Minder ver, meer stad, en wat zou het, als je in bad zit? In Maastricht aangekomen stuitten we op 'hippe tentjes', en vonden we ook nog een 'heel leuk hotelletje' tegen een 'alleszins redelijke prijs' – met bad. Maar 's avonds, in een – alweer 'bijzonder sfeervol eetcafé' – aan het eind van de met asperges overladen dis, vroeg lieftallige ineens: 'Verveel je je?'
Ik: 'Hoezo?'
Zij: 'Je kijkt zo verveeld. Je doet zo verveeld. Je zit er zo verveeld bij.'
Ik: 'Hoezo? Ik zit gewoon een beetje uit te buiken.' Nu was het wel waar, dat ik nogal onderuitgezakt in mijn stoel hing, met een stukje plastic speelde, en al een tijdje niets gezegd had. Maar als ik zwijg, is dat wel zo rustig. Ook voor mezelf, trouwens.
Zij: 'Je bent snel verveeld.'
Ik: 'Dat wel, geloof ik. Maar jij bent ongeduldig. Misschien komt het op hetzelfde neer.'
In die argumentatie wenste zij niet mee te gaan. Ze was ervan overtuigd dat ik was verveeld, dus de avond was verpest. Daar veranderde ook een wandelingetje langs de Maas niets meer aan.
De volgende ochtend bij de koffie op het 'mooiste terras van Nederland' was alles weer koek en ei, en dat kon ook moeilijk anders.

Cougar

'Wat vind je van die Franse verkiezingen?' vraag ik aan mijn moeder over de telefoon. Zij moet er toch een mening over hebben, zou je denken, als francofiel en soort van française. Maar wat moet je ervan denken? Die Macron had nog nooit iemand van gehoord, en Marine le Pen en haar Front wil je liefst zo snel mogelijk vergeten, als een slechte ervaring bij een goed restaurant.
Ik weet ook niks over Macron, behalve dat hij een econoom is, noch links noch rechts is (hetgeen me een sine qua non lijkt voor een econoom), en een vrouw heeft die twintig jaar ouder is – maak daarvan vijfentwintig jaar. Hij is 39, zij 64.
'O, dat lijkt me ook wel wat,' zegt mijn moeder, 'zo'n veel jongere geliefde. Dat houd je scherp. Nu zit ik in de mantelzorg.'
'Ja, als je cougar was geweest,' kan ik niet nalaten tegen te werpen, 'zat je geliefde in de mantelzorg. Vroeg of laat zit de een of de ander in de mantelzorg.'


Project Kansloos

'De doden hebben het goed voor mekaar,' verzuchtte ik.
'Hoezo dat dan?' wilde lieftallige weten.
'Die hoeven niet te leven.'
Reden voor mijn moedeloosheid was het project dat ik onderhanden had genomen: het vervangen van de vertiefte spiegeldeurtjes van het badkamerkastje. Het demonteren was tot daaraan toe, maar toen ik al te voortvarend met mijn zojuist aangeschafte glassnijder te keer ging in het door mijn schoonouders royaal ter beschikking gestelde spiegelglas, ging de boel aan diggelen. Symbolisch?
Kan wezen, maar ik moest naar de Jamma voor nieuwe spiegels. Thuis maakte ik met een glasboor (waarvan ik het bestaan tot dan toe niet afwist, maar ik het met terugwerkende kracht wel kon vermoeden) een gaatje van 5 mm voor het kastdeurknopje.
Pang! daar barstte de spiegel van het linkerdeurtje, die ik tot mijn eigen verbazing zo mooi op maat had weten te snijden. Ik vloek niet vaak, maar hier was het terecht. Ik besloot de Jamma te ontwijken, en deze barst te accepteren. (Leven is barsten accepteren.) Ik begon de barst zelfs charmant te vinden, jeugdig, inspirerend.
Een nieuwe vloekpartij galmde door de badkamer toen bij de montage bleek dat ik een van de deurknopjes diametraal verkeerd had gesitueerd: rechtsboven in plaats van linksonder.
Dit foutieve, nutteloze kastdeurknopje zou de gebruiker van de spiegel steeds opnieuw herinneren aan de onhandigheid van de monteur.
Soit!
Pas toen de spiegel van het andere deurtje ook barstte tijdens het, tot nieuwe vloekpartijen aanleiding gevende vastschroeven, kon niet langer van een doe het zelf klus, maar alleen nog van een not so ready made kunstwerk worden gesproken.
De vraag die mij alleen nog bezighield was hoeveel stomende douchebeurten de lijm aan zou kunnen, waarmee de spiegels aan de deurtjes waren bevestigd. De tijd gaf hier uitkomst.
'Dit  k a n  jij gewoon niet!' luidde het lieftallige commentaar toen ik haar had uitgenodigd een kijkje te komen nemen. 'Dat is niet erg, maar  d o e  het dan ook niet!'



Bestelling

Als schrijver kom ik graag bij de mensen thuis. Een bestelling van DVEP via mijn webshop bracht me naar Eyckestein, Amstelveen – 38 minuten fietsen. Googlemaps stuurde me dwars door het Amsterdamse Bos; ik ontdekte delen, waar je je nog helemaal alleen kan wanen. (Niet iedereen is daarnaar op zoek.) Ik fantaseerde over de vrouw die mijn boek had besteld – woonde ze in een villa? Had ze kleren aan? – de wedergeboorte, kortom, van Eduard P. Restante. Alsof de duivel ermee speelde bereikte ik mijn doel, een vreugdeloos flatgebouw, tegelijk met de postbezorger van dienst. Ik zei niks. Hij had oortjes. Tijdens de lift naar boven dacht ik: ze trekt me naar binnen en slaat me dood met een tosti-ijzer. Of ze dwingt me mijn boek voor te lezen en elke voorgelezen bladzijde op te eten. Maar niets van dat alles. Ik kreeg cola, zij rookte een sigaret. Mijn aandacht werd getrokken door een stoffige sanseveria in de vensterbank, met roze punten.

Dialoog

Sport verbroedert, hoewel slechts ten dele en op onvermoede manieren. Vanochtend zat ik op een bank in de zon op de voetbalclub naast de vader van, zo bleek, de topscorer van de tegenpartij van mijn zevenjarige. De man droeg een casual jasje, had een pleister om zijn vinger en een soul patch onder zijn onderlip. Als u hieruit afleidt dat hij een Nederlander is met een migratie-achtergrond, dan heeft u goed gegokt. Ik gokte verkeerd door een gesprek aan te knopen met: 'En, voor Erdogan gestemd?'
'Ik ben van Marokkaanse afkomst,' antwoordde de man, terwijl hij ging staan om het eerste doelpunt van zijn zoon te bejubelen.
Ik putte me uit in excuses over mijn blunder, maar hij wuifde die weg, en begon aan een mini-college over het Ottomaanse rijk, dat damals strekte tot aan Marokko, en daarna over het Moorse rijk, dat zo'n beetje de hele Maghreb besloeg en nog tot in de middeleeuwen de baas mocht spelen over de Spanjaarden. 'Daaruit is het huidige Marokko ontstaan,' vatte hij vergenoegd samen.
Stiekem hoopte ik dat hij geen moslim was. Maar hij was wel moslim, zij het een verlicht moslim, werd hij niet moe uit te leggen.
Ik wilde hem geloven.
'Bent u christen?' vroeg hij mij. Ik antwoordde dat het weinig zin had te ontkennen dat ik dat was, dat de vraag of ik wel of niet gelovig ben, er nauwelijks toe doet, omdat ik de normen en waarden van de christelijke cultuur alleen al door mijn opvoeding heb geïnternaliseerd. Dat antwoord beviel hem.
Toen zijn zoon drie keer had gescoord, en zijn team onverslaanbaar bleek, stond hij op en zei: 'Mooi, nu kan ik koffie halen.' Hij bood niet aan ook voor mij te halen. Ik vroeg me af of dit een kwestie was van opvoeding, cultuur, karakter of toeval.

Ik wachtte op mijn vernedering, maar die bleek mee te vallen.

Onlangs ben ik mijn licht gaan opsteken bij Uber, want ik heb inderdaad altijd al gedroomd van een bestaan als taxichauffeur. Die droom werd enigszins bevuild door krantenberichten over Ubers die zich als snorders gedragen op Schiphol om extra ritjes bij elkaar te harken, maar voor de rest wilde ik maar wat graag deelnemen in de brave nieuwe wereld die Travis Kalanick voor ons, freelancers in de gig-economie, bezig is te creëren.
Je downloadt een appje voor chauffeurs en KLABANG! de afspraak voor de 'informatie-bijeenkomst' is gemaakt. Onwillekeurig of niet zo onwillekeurig moest ik terugdenken aan de groepssollicitatie bij PostNL waarover ik schreef in mijn dagboek.
Ik liep de receptie binnen van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Vijzelstraat en vroeg naar Uber. Vierde verdieping wist een dame. Ik naar de vierde. Daar kreeg ik van weer een dame te horen: 'Informatiebijeenkomst? Derde.' Ik naar de derde. Ik betrad een frisse ruimte met een groot UBER-logo waar de radio hard aanstond op een populaire zender, en, opmerkelijker wellicht, een half dozijn personen die mijn kinderen (kleinkinderen bijna) hadden kunnen zijn, zitten op idioot hoge bureaustoelen achter, u raadt het al, idioot hoge bureau's, met daarop idioot grote Apple-beeldschermen. Ik wachtte op mijn vernedering, maar die bleek mee te vallen. Ik mocht meekomen naar een klein kamertje. Daar kreeg ik alleszins redelijke en interessante informatie. Uberen blijkt bij drukte €30 en bij luwte €25 per uur op te kunnen opleveren. De catch? Uber verlangt dat ik 2 mille investeer in mijn chauffeursdroom, en ik heb geen 2 mille.

Kijkdoos

Hoewel ik van plan was mijn kinderen categorisch de toegang te ontzeggen tot mijn werktempel in de tuin, moet ik mijn zevenjarige wel binnenlaten omdat hij een doos bij zich heeft, een hele grote doos, een doos voor mij, roept hij, pappa.
Ik doe de deur open en laat hem binnen.
De doos, groot genoeg om een keukenmachine in te verpakken, is een kijkdoos, legt hij uit. Op de tuintafel nodigt hij me uit een kijkje te nemen door het kijkgat in de bovenkant. Dit is nieuw voor mij, ik kom nog uit de tijd dat kijkdozen een kijkgat van voren hadden, maar goed, dat is bijzaak. Ik kijk naar binnen en zie een poppetje bungelen aan wat toch onmiskenbaar een touw is, boven iets wat op een soort vuur lijkt.
'Ben ik dat?' vraag ik.
'Da's een skalet!' roept hij. Geen antwoord op de vraag, maar ik laat de kwestie rusten.
Uit zichzelf somt hij de klasgenootjes op, met wie hij de kijkdoos gemaakt heeft. Maar de ophanging was van hem.

Afscheid van Haarlem

Op mijn laatste dag in Haarlem passeer ik voor de Hema een kalende man in een regenjas die een boekje op de grond laat vallen. Ik raap het op. Het boekje heeft een gele kaft en op die kaft staat 'Het marktplaatsmeisje'. Ik overhandig het boekje aan de Haarlemmer, die me wat besmuikt, of moet ik zeggen beschaamd, toeknikt.
Als u nu denkt, is dat alles, dan kan ik u verzekeren van niet. Want er is ook nog een 'gevonden fiets'. Dit moet ik uitleggen. Op mijn eerste dag in Haarlem vond ik voor de deur van mijn pied à terre een fiets met 21 versnellingen. Dat leken mij 21 versnellingen teveel, maar hij stond niet op slot. Dit vatte ik op als een teken van de God van Haarlem. Ik stalde hem op het balkon. Gisteren maak ik dan eindelijk een rondje. Blijkt het zadel los te zitten, de rem nauwelijks te werken en de ketting te ratelen. Ik besluit de fiets terug te schenken aan Haarlem.
Daarna volgt het Echte Afscheid, te weten het stofzuigen van het appartement en het aanschaffen ener attentie voor de vriendelijke eigenares. Eerst denk ik: stofzuigen? Hoeveel kruimels verspreidt een eenling? Maar er blijkt wel degelijk wat te zuigen, en omdat ik daarmee te vroeg begin, blijf ik aan de gang, omdat ik telkens nieuwe kruimels maak. Tenslotte de attentie. Voor mij is dit appartement priceless, zoals dat heet, maar voor de eigenares waren de kosten van mijn verblijf te overzien. Wat te doneren? Ik kies voor een fles tawny port, met name vanwege dat woord, tawny. Zo voel ik me ook.

Gebruikte postzegel

In een verhaal van Tsjechov getiteld Een ambtenaarsexamen moet een postbode voor zijn promotie tot 'college registrator' een examen afleggen in allerlei vakken, maar met name in de Wetenschap der postboden, namelijk aardrijkskunde. Maar de aardrijkskundeleraar, Galkin, heeft de pik op hem, weet de postbode zeker, omdat hij hem een keer zijn plaats wees in het postkantoor.
Op zich een weinig opzienbarend negentiende eeuws verhaal, behalve dan die heerlijke toevoegingen, zoals dat Galkin, toen hij dronken was, met zijn biljartkeu uit het raam hing van een café en naar de postbode riep: 'Kijk eens heren naar die gebruikte postzegel, daar gaat-ie.'
Ook geestig is het aardrijkskunde-examen zelf, waarvoor hij dus zogenaamd moet zakken. Eerste vraag: 'Wat voor regering is er in Turkije?' Antwoord van de postbode: 'Een Turkse.' (Fout. Moet zijn: 'een constitutionele'. ) Tweede vraag: 'Welke bijrivieren heeft de Ganges?' Antwoord: 'De Ganges, dat is een rivier ergens in India, die uitmondt in de oceaan...' 'Dat vraag ik u niet. Welke bijrivieren heeft de Ganges?' Enzovoorts, enzoverder tot in de eeuwigheid amen. Natuurlijk zet de postbode het op een huilen: dit kunnen ze hem niet aandoen, hij gaat bijna met pensioen, hij heeft de speciale pet voor de gepensioneerde al besteld... En hij zakt ook niet voor zijn examen, omdat het louter een formaliteit is. Tsjechov is genadeloos voor zijn personages, maar nooit onnodig cru.

Gijzeling

'We gijzelen elkaar,' liet ik mij ontvallen, tijdens het Paasweekend. Dit was geen gezellige opmerking, maar hij was wel waar.
'Hoezo?' vroeg lieftallige. 'Wie gijzelt jou dan?'
'De kinderen. Jij.'
Dat ik door de kinderen werd gegijzeld was evident. Als de een niet op mijn krant sprong en mijn kin haar richting op trok, ging de ander wel aan mijn nek hangen of greep me in mijn kruis. Vaak, gebiedt de eerlijkheid me te zeggen, vroeg ik er ook om.
De gijzeling door de echtgenote geschiedde subtieler, maar had daarom niet minder effect.
Misschien is dat wel de definitie van liefhebben: gijzelen. Wie niet gegijzeld wordt, is waarschijnlijk niet geliefd. En wie niet gijzelt, heeft waarschijnlijk niet lief. Maar vermoeiend is het wel.

Stichting

Gisteren een stichting opgericht. Dat moest, ik kwam er niet meer onderuit. Ik had al veel eerder een stichting moeten oprichten, maar het kwam er niet van, en om eerlijk te zijn zag ik er tegenop. Wat moet een mens met een stichting. En ik ken bijvoorbeeld geen notarissen. Ik ken veel advocaten, te veel advocaten zelfs, maar notarissen – nee. Dus wat doe je dan? Dan kijk je op 't interweb en voordat je het weet zit je te chatten met Fenna bij Ligo die je vragen stelt als: 'Ben je van plan incidenteel werknemers uit te lenen?' Ik bedacht een gewichtige naam voor mijn stichting, maakte €422 (€349 + BTW) over en  K L A B A N G !  mijn stichting was in oprichting en binnen twee dagen zou ik worden gebeld door... een notaris in de Bijlmer, die de boel gaat 'passeren'. Het gedeelte waar ik trouwens het meest tegenop zag bleek achteraf het makkelijkst: de samenstelling van het bestuur. Dit kostte me 2 telefoontjes en 1 appje. Toen ik zo soepeltjes mijn stichtingsbestuur bij elkaar had, begon ik me in ernst af te vragen of de door mij benaderde personen het wellicht  l e u k  vonden om in mijn bestuur zitting te nemen, en, in het verlengde daarvan, of ik het wellicht l e u k  vond om een stichting te hebben. Ik vrees het.

'Visioenen achter de ogen'



Tijdens mijn ochtendwandeling rond de Grote Markt – men was druk bezig een kermisje op te zetten – stuitte ik onverwachts, maar niet helemaal, want zolang ik in Haarlem zit te schrijven moet ik af en toe aan hem denken, op een buste van Mulisch. Een bronzen gezicht eigenlijk meer, van een jonge Mulisch, die zich, met de ogen dicht, aan de zon lijkt te warmen. Geen slecht beeld. Hooguit een beetje klein, in vergelijking tot dat andere bronzen beeldhouwwerk op de Grote Markt, dat nergens op lijkt en de immense Bavo-kerk. Maar de beeldhouwster, Jikke van Loon, had het ook nodig gevonden haar poëzie in de zijkant van de zuil te bikken, en dat deed pijn. Iemand had haar moeten tegenhouden. Mulisch kon dat zelf niet, anders had hij het zeker gedaan.

Tegenspraak

Bij het afscheid van de gezins- en relatietherapeut – men kan in dit leven denkelijk niet genoeg therapie ontvangen – krijg ik, toch nog, een compliment. Voor mijn hoed. 'Heeft ie van z'n moeder gekregen,' zegt mijn vrouw. Ik knik. 'Over mijn moeder geen klachten,' flap ik er Freudiaans uit.
Die avond tijg ik naar Haarlem om op mijn geheime pied à terre een brief van mijn moeder te gaan oppikken die ze iets te voortvarend naar dat adres heeft gestuurd. Het is een mooie, ontroerende brief, die bovendien is voorzien van een zelfgemaakte tekening, dus daar ben ik blij mede. Maar ze had me die avond ook een mail geschreven, waarin ze me aanraadde om na mijn volgende roman, die in augustus uitkomt (en waarover later hopelijk meer), mijn schrijverette 'op een lager pitje' te zetten. Ik reageerde als een wesp gestoken. 'Lieve moeder, je kunt er van op aan dat ik, ook na mijn volgende roman, met volle kracht vooruit zal pogen te gaan in de Litteratuur, want daarvoor ben ik, of je het leuk vindt of niet, nu eenmaal in de wieg gelegd. Zoals ik altijd zeg tegen mijn vrouw w.b. de muizen in de keuken: live with it.' Nu denk ik: ik had haar gelijk moeten geven. Mensen van een bepaalde leeftijd moet je niet meer tegen willen spreken, en al helemaal je moeder niet.

Obstakels

Ik had aangeboden om een slechtziende slechtlopende met één slechte arm te begeleiden van het CS naar de OBA – hemelsbreed 750 meter volgens Google Maps, alsmaar rechtdoor ook nog, dus je zou zeggen: dat moet te doen zijn – maar toen we op weg gingen, zij met haar witte, roodgerande wandelstok ('als ik een blindenstok zou kunnen vasthouden, zou ik er een nemen' en: 'Als ik niet zo kippig was, zou ik met de scootmobiel gaan'), ik met haar rugzak, kwamen we toch, voor mij althans, onverwachte obstakels tegen. Zoals mensen. Die in de weg liepen, of ons domweg aangaapten. Ons gesprek leed er overigens niet onder. 'De laatste tijd was ik heel moe, ik dacht dat ik stervende was. O, nou, dacht ik, dan is dit het dus. Maar ik bleek Pfeiffer te hebben.' Ik zei: 'Gelukkig maar. Nog maar even niet sterven. Trouwens, hoe kom je aan Pfeiffer?' 'Ja, gek hè? Ik heb mijn ex wel gekust onlangs, maar ik kan me niet voorstellen dat ik het van hem heb.'

Freelancer in de gig economy



Moeilijk voor te stellen dat ik een half jaar geleden nog een onderbetaald radertje was in de machine die PostNL heet. Die radertje-in-machine-metafoor wordt trouwens steeds toepasselijker. Ongeschoolde arbeiders die kortcyclische arbeid verrichten worden langzaam het probleem van computers, in plaats van andersom. De freelancer in de gig economy wordt bestuurd door slimme apps die inspelen op de zwaktes van de mens, bijvoorbeeld dat hij graag 'doelen' wil bereiken (ook al worden die doelen door de app gesteld), dat hij meer waarde hecht aan allerlei nietszeggende complimentjes in de vorm van 'badges' dan aan keihard loon en dat hij eerder extra klusjes aanneemt als die 'meteen voor hem klaarstaan' (want de mens 'opereert vanuit inertia'). Let op mijn woorden: dit gaat ook de wereld worden van de Nieuwe Postbezorger (die het gras maait, de medicijnen-inname checkt, tippelt, etc). Ik heb, bij de invoering van de Mijn Werk-app, nog net het begin van deze Nieuwe Wereld meegemaakt. Hiernaar verlang ik niet terug.