Waar we nu zijn qua bedelen: bij het begin pas (sorry)




Mijn Chief Financial Officer, René van den Berg, meldt dat de eerste donatie binnen is, en niet zomaar een donatie. Donateur W. te A., ook bekend als Il Grande Commentatore, mag dankzij zijn niet kinderachtige ondersteuning niet alleen een getikt unicum van de gerenommeerde samizdat uitgeverij 1 + 0 = 1 tegemoet zien, getiteld Lang leve de crisis, maar hij is ook per onmiddellijk uitgeroepen tot Beschermheer van de Stichting Sehnsucht (zonder vergaderverplichting).

Wie volleg, om met Jacobse en Van Es te spreken?

Een donatie is al mogelijk vanaf 0,01 euro.

Toe, laat u eens zien van uw gulle kant, die staat u zo goed.

Voor wie te lui is om naar de rechterbovenzijde van de website te gaan:

http://www.bunq.me/geefmaargeld

Mijn dank is groot.


51. Aksel (slot)

Claus Johansen


Aksel was verstijfd, hij kon niet bewegen; met een bezweet hoofd, het zweet sijpelde in zijn ogen, luisterde hij naar de bloeddruppels die op de blankhouten vloer tikten. Martin Sonnergaard kon ook niet bewegen maar dat had een andere oorzaak: zijn hart liep leeg. Zijn lijf was een land dat plat lag. Gelukkig had hij zijn gezicht weggedraaid, het was niet te zien of hij zijn ogen nog open had, of dat zijn mond nog iets wilde zeggen.

De grote computer vertoonde nog steeds allerlei porno, hoofdschermen en zijschermen, onderaan, links, rechts en bovenin floepten filmpjes, webcams, what have you, het hele smörgåsbord aan vunzigheid. Het krioelde van de porno, maar Aksel was er niet meer zo zeker van dat het kinderporno was, laat staan dat hij het diepe bruinrode haar van Luna voorbij zag komen.

Een deel van Aksels lijf wilde naar boven rennen, de trap op, de kamer van zijn dochter binnenstormen en haar meesleuren naar huis. Zijn huis. Haar huis.

Het huis waar ze geboren was.

Een ander deel wilde ter aarde storten, in het bloed van Martin Sonnergaard, de grote afpakker die hij had afgepakt, en dat eventueel vermengen met het zijne. Twee afpakkers, in bloed verenigd. Ja, dacht dit deel, laten we er een groot bloedbad van maken, een Grand Guignol, een Griekse tragedie waarbij iedereen sterft, en liefst op de wreedst denkbare manier (stilletjes sterven kan iedereen).

The Pizza God Strikes Back. Daar had je al een titel, Martin Sonnergaard, voor je nieuwe film. Vind je het wat?

Of: Let's Slice, of A Slice of Me & You – Een elfdelige serie. Raken we zo kwijt aan Netflix, Martin, mag ik je agent zijn?

Hij grinnikte, en verbaasde zich erover dat hij daartoe nog in staat was, als moordenaar, ook gegeven zijn verregaande staat van uitputting. De Grinnikende Moordenaar, zou dat een film zijn waar mensen naar toe willen, Martin Sonnergaard? Even pitchen misschien?

Hij gaf geen antwoord.

Luna kwam ook al niet naar beneden. Waarschijnlijk had ze al die tijd oortjes in met Billie Eilish. Snoeihard haar laatste album op repeat. Slapen ho maar. Slapen was voor losers.

Alleen Mouska, de hond, kwispelde met haar staart, een witte vlag eigenlijk meer. Ze gaf zich over. Lieve beesten, honden, overwoog Aksel, maar: immoreel. Amoreel eigenlijk. Alle beesten waren in wezen nihilisten. Dat beetje moraal dat ze soms lieten zien was schone schijn, dat deden ze om ons en Frans de Waal te behagen.

Het laatste deel, – Aksel bestond uit drie delen vanavond –, wilde zijn tas pakken en maken dat hij wegkwam. Dat was het deel dat het meest op zijn zuiverste instincten afging, het deel dat haar kapot wilde maken, maar ook zichzelf soort van, en tegelijk zielsveel van haar hield, het deel dat gedoemd was om uit onmacht in eenzaamheid zijn dagen te slijten.

Voor hij het wist zat hij in de auto. Hij was nog wel vlug met een alcoholdoekje langs de deurknop gegaan, zoveel tegenwoordigheid van geest had hij nog wel, hij was niet helemaal mesjogge, Aksel. Hij keek nog een keer omhoog of er nog licht brandde bij Luna, maar hij was al te ver of er was geen licht.

Het begon zachtjes te regenen. Zul je net zien Martin, zulke dingen willen de mensen. Ze willen dat het op zo'n moment zachtjes gaat regenen. Geef ze dan die regen, wees niet zo eigenzinnig!

Hij grinnikte nog een keer, krabte aan zijn kalknagel en startte de motor.

Toen zoefde hij weg, geruisloos, een andere route nemend, om eventuele tegenliggers te voorkomen. Haar kon hij er niet bij hebben. Niet nu. Zijn telefoon had hij ook uitgezet.

De tranen sprongen hem in de ogen. Alles was verknald. De perfecte moord! Ha. Vergeet het, een contradictio in terminis. Ten eerste was zijn alibi op zijn zachtst gezegd zwak, omdat hij geen getuigen had, behalve een machine. Ten tweede: het slachtoffer zou misschien verdwijnen en ooit zou er een dag komen dat hij niet meer werd herdacht, ooit zou er een dag voorbijgaan zonder dat iemand aan hem dacht – zelfs zij niet – maar de moordenaar moest verder. De moordenaar zou op de hielen worden gezeten door zijn eigen moraal. Die zou hem voor de rest van zijn leven schaduwen, als een alter ego. De paranoïa zou een marteling zijn.

Hij had de deur open laten staan, wijd open, om voedsel te geven aan de hypothese dat het kwaad van buiten was gekomen en dat Luna er niets mee te maken had – mocht zij, of de politie van Århus, haar ergens van verdenken.

Terwijl Aksel door het donkere landschap schoof, het monotone Deense landschap, bedacht hij dat hij net zo goed ergens het water in kon rijden, of tegen een boom. Het had weinig uitgemaakt. Toch deed hij dat niet. Het deel dat door wilde was sterker. Misschien moest hij verhuizen naar Zweden, naar Malmö. Niet meteen, over een paar maanden.

Bij een kruising meende hij haar in haar Uber te zien passeren, maar het kon ook iemand anders zijn geweest.

Hij hoopte oprecht dat ze het naar haar zin had gehad met haar maandagavondse vriendinnenclub, al begreep hij niet goed waarom ze het nodig had gevonden al zo vroeg naar huis te komen.

Dat was, op zijn zachtst gezegd, verdacht.

Op dit punt zou in een film van Martin Sonnergaard, een posthuum verschenen film, simpelweg getiteld Wraak, nog een kind ergens in beeld verschijnen, maar dat verscheen niet in beeld.

Thuis stond Aksel een half uur onder de douche. Hij nam de tas met zijn moordwerktuigen, de werktuigen die hem niet in de steek hadden gelaten, mee onder de douche, om alle sporen eruit te wassen met zeep en een nagelborsteltje.

Het pizzames kreeg hij schoon. Het springtouw was nooit bezoedeld geweest.

Het sinaasappelnetje.






50. Aksel (V)

Claus Johansen


Als ze had aangekondigd dat ze naar huis kwam, dan moest Aksel opschieten. Ze zou een Uber nemen, dat deed ze altijd, ze was verslaafd aan Uber, en die rit, vanuit Hedda's, het cafe waar ze met haar vriendinnen zat, duurde 20 minuten.

Zoiets. Om en nabij.

Twintig minuten! Een eeuwigheid en minder dan een tel.

Veel tijd had hij niet nodig, wist Aksel. Hij had dan geen ervaring in het moorden, hij dacht toch wel te weten dat het zo gebeurd kon zijn. Een kwestie van de juiste slagader raken. Daar had hij nog wel een korte studie van gemaakt, waar die zaten in de hals, er waren er meerdere, en hoe die met een maanvormig pizzames te bereiken. De gemeenschappelijke halsslagader, die moest hij hebben. Die was het grootst en lag het meest aan de oppervlakte. Schuin onder het oor. Naast een spier. Hij moest niet de spier hebben maar de ader. Niet de spier maar de ader!

Had Aksel met zijn Birkenstocks sporen achtergelaten, die naar zijn persoon te herleiden zouden zijn? Hij dacht van niet. Iedereen droeg Birkenstocks. Behalve Martin Sonnergaard...

Misschien was het tijd om de boel af te blazen. Dit sloeg helemaal nergens op. Stel dat Luun naar beneden zou komen. Met die mogelijkheid had hij natuurlijk rekening gehouden. Hij zou dan een toneelstuk opvoeren. Dat er een afschuwelijk ongeluk was gebeurd. Hij had dat toneelstukje zelfs thuis geoefend voor de spiegel.

Luna, help! zou hij roepen. Help! Het gaat niet goed met Martin! Haal de verbandtrommel! Bel 112!

Hè, wat? Geschokt maar ook slaperig. Wil je dat ik eerst de verbandtrommel zoek en daarna 112 bel, of andersom?

Doe iets schatje, vlug, anders is het te laat!

Ik weet niet eens waar de fucking verbandtrommel ligt! zou ze zeggen, trillend op haar magere beentjes, in haar lange Billie Eilish-pyama, terwijl ze 112 probeerde te bellen op haar veel te dure telefoon.

Hoe moet ik dat weten!

Enzovoorts enzoverder tot in de eeuwigheid amen.

Misschien was het tijd om terug naar huis te rijden, het springtouw over de kapstok te hangen, het netje in de vuilnisbak te gooien (niet in de plasticbak, maar in de vuilnisbak!) en het pizzames op te bergen in de keuken bij de andere messen, waar het hoorde. De tas met The God of Pizza ook in de vuilnisbak.

Rustig verder leven. Doen alsof er niets was gebeurd.

Kon dat? Kon hij nog terug?

Martin Sonnergaard ondertussen had haast. Het boek Wraak en de moleskin had hij terzijde geschoven. Nogal koortsachtig was hij bezig op een grote desktopcomputer. Aksel moest een paar stappen opzij doen, door de tuin, om door het grote raam aan de voorzijde, te kunnen zien wat zijn beoogd slachtoffer aan het doen was. Hij ging er helemaal in op, dat was duidelijk.

Hij zocht naar porno met het geluid uit. Aha. Martin Sonnergaard zocht naar porno-sites en binnen die sites klikte hij behendig door naar genres en subgenres. De ene na de andere clip werd kort beoordeeld.

Hij voelde zich onbespied, dat moest wel, of hij probeerde de ex van zijn geliefde een geraffineerde loer te draaien. Een afleidingsmanoeuvre. Misschien was het hele moordplan al bekend bij hem (vandaar dat gedoe met Wraak) en nu probeerde Martin hem, Aksel, op andere gedachten te brengen door hem porno voor te schotelen. Want ja, dat kon porno, dat was waar; een van de onmiskenbare eigenschappen van porno was dat die in staat was de kijker op andere gedachten te brengen.

Aksel hield zijn adem in toen hij zag waar Martin Sonnergaard naar keek.

Kinderporno?

Aksel was geen expert op dit terrein, maar het leek er op. Meisjes van Luna's leeftijd? Zat Luna erbij, was Luna een van die meisjes? Had Martin Sonnergaard in de tijd, hoelang eigenlijk, dat hij Luna kende –

Met het pizzames in zijn hand, maanvormig lemmet voor zich uit, stoof Aksel het huis binnen. In tien passen stond hij recht voor de nietsvermoedende, kromme Martin Sonnergaard, die hem met grote ogen aankeek. Aksel hijgde. Eén haal langs de halsslagaders bleek niet voldoende, hij ging een paar keer op en neer, alsof hij aan het zagen was... en al die tijd leek het wel alsof Martin Sonnergaard meewerkte, alsof hij hem terwille was, alsof hij zich niet verzette.

Mouska, die had waarschijnlijk in haar mand had liggen slapen, kwam kijken.

Martins armen hingen slap naast zijn lichaam en hij bracht geluiden uit die nog het meest leken op dat van een kraai.

Eindelijk viel hij om op de bank, terwijl het bloed uit zijn hals gutste. Op het tempo van zijn hartslag golfde het eruit, als rood braaksel, over de bank, over zijn blond behaarde kuiten die onder zijn korte broek uitstaken, zijn sloffen...

Dit krijg ik nooit schoon, dacht Aksel bij zichzelf. Hoe krijg ik dit ooit schoon?

In paniek keek hij om zich heen, naar de trap naast de study die naar de slaapkamers leidde.

49. Aksel (IV)

Claus Johansen, Bornholmsk landskab



Martin stond op, met zijn kromme rug, en leek even naar de voordeur te komen om zijn aanstaande, of in elk geval aspirant, moordenaar binnen te laten en te verwelkomen, maar vlak voor de hal sloeg hij rechtsaf naar zijn study. Wat ging hij daar doen? Was dit het moment voor Aksel om binnen te komen? Moest hij misschien toch aankloppen (een deurbel hadden ze niet want dat was 'bourgeois')?

Aksel vloekte nog een keer binnensmonds toen hij boven zich, in de kamer van Luna, een zwak lichtje zag branden, als van een telefoon. Had hij haar gewekt? Hing ze zo direct met haar hoofd en haar heerlijke diep roodbruine haar uit het raam: daddy, wat doe jij hier? Ik kom je springtouw brengen. Mijn springtouw? Je springt toch graag touw, Martin weet zulke dingen nog niet, dat kun je hem ook niet kwalijk nemen... Daddy, hoe oud denk je dat ik ben? Enzovoorts, enzoverder tot in de eeuwigheid amen.

Misschien kon ze niet slapen door de warmte. Misschien lag ze al die tijd al te appen daarboven met god weet wie en had hij het niet gezien. Hij had berekend dat het gezicht van zijn dochter ongeveer acht uur per etmaal kleefde aan het scherm van de spiksplinternieuwe telefoon die ze van haar moeder had gekregen. En dat was een voorzichtige schatting.

Mouska lag languit op de stenen vloer voor het aanrecht. Slechte waakhond. Daar had je helemaal niets aan. Maar Aksel 'dus' wel. Wat als hij vlug het huis in sloop en haar baasje van achter te lijf ging met de pizzasnijder, wat als hij zo in één haal zijn keel doorsneed, zoals hij in zijn fantasieën al een paar keer had gerepeteerd? Zou Mouska hem verdedigen, dat wil zeggen: de indringer, de pizzasnijder, aanvallen, tegen hem opspringen, blaffen, het bloed oplikken?

Zou Luna naar beneden komen vanwege het tumult?

That was where het sinaasappelnetje came in. Dat zou hij namelijk in de mond van de afpakker proppen, lekker diep zijn strot induwen met zijn wijsvinger van de ene hand terwijl hij de mond open kneep met de andere, hij had ergens op internet gelezen dat zo'n netje er vrij makkelijk ingaat maar er heel lastig weer uit te halen is, dat het zich als het ware achter de huig vastzet, aan de tanden, en dat het in elk geval praten, zo niet ademen moeilijk zo niet onmogelijk maakte.

Ah, daar kwam Martin alweer terug uit zijn study. Hij had een Moleskin in zijn hand, zo'n zwart luxe notitieboekje. Echt iets voor Martin Sonnergaard om met een moleskin rond te lopen. Hij behoorde tot dat slag mensen dat werkelijk geloofde dat iedere ingeving, waar of wanneer ook opgekomen, immer de moeite waard is om vast te leggen.

'Wraak. De verschillende vormen van wraak.' Zo'n soort aantekening zat Martin Sonnergaard nu waarschijnlijk te maken op de bank, met een streep eronder. Nee, wacht, hij schreef een citaat over uit het boek dat naast hem lag. 'De beste manier om iemand te wreken is om niet op hem te lijken.' Marcus Aurelius. Zoiets. Tevreden over zichzelf, over zijn intellectuele inspanning op de late maandagavond, leunde hij achterover.

Natuurlijk ging hij een film maken, Martin Sonnergaard, hij was altijd bezig met een film, hij was filmmaker, die restaurants deed hij er alleen maar bij voor de lol.

Hij ging een film maken over wraak. Wraak, een mooie titel alvast. Het ging over een wraakneming. Een wraakactie. Een man waarschijnlijk in de hoofdrol. Mannen zijn wraakzuchtiger. Hoe kwam dat? Of kende hij vrouwen slecht en had zij zich op haar manier tegenover hem gewroken?

Er trilde iets in het huis. Martins telefoon ging af. Door het hout in het huis was de vibratie duidelijk waarneembaar, tot aan waar Aksel stond.

Zij dacht hij, om te checken hoe het ging, met Luna enzovoorts. Deed ze altijd als ze weg was, tot vervelens toe, Aksel schatte dat 80 procent van haar telefoontjes behoorde tot de overbodige soort.

'Nu al?' zei Martin Sonnergaard. 'Wat, heb je het niet gezellig of zo?'



Het is zondagochtend. Mag ik even bedelen?



Dankzij de interventie van de speciaal uit Delft overgevlogen Informaticus, is deze plek verrijkt met een betaalknop (zie rechtsboven). Ik ben dus winkelier geworden, kruidenier, webshophouder, what have you, iets wat ik altijd heb willen zijn, maar dan een winkelier die zijn winkel wijd open heeft staan en tegen voorbijgangers roept: pak wat je pakken kan, en als je het wat lijkt, maak dan een bedrag over aan Stichting Sehnsucht, een rechtspersoon die ik een paar jaar geleden bij de goedkoopste notaris van Amsterdam in het leven heb geroepen om de 'literaire activiteiten' van 'Viktor Frölke', ‘in de breedste zin des woords’ te 'bevorderen'.

Overigens zou het bestuur van Stichting Sehnsucht allang bij elkaar hebben moeten komen maar daar is het nog niet van gekomen. Onmisbare bestuursleden: ik ben u niet vergeten!

Ja, als er een boek van me in de winkel had gelegen – en dan bedoel ik Atheneum, Linnaeus, Scheltema, Jimmink, Zwart op Wit, enzovoorts, laten we bidden dat Bol niet als enige overblijft – dan had ik u daarmee gespamd, maar er ligt geen boek van me in de winkel. Hopelijk ergens dit jaar wel, maar hoop is gratis en veel is onzeker.

Maar! En! Dus! Het eind van TOZO komt in zicht en ook ik moet als vader van een groot gezin mijn broek ophouden, de schoorsteen laten roken, de boterham van mijn kinderen versieren etc. Voor niets gaat alleen de zon op, een zonsondergang is niet te betalen.

Ik weet, onder websites van kranten en tijdschriften is het tegenwoordig bon ton om firewalls op te trekken, maar dit is niet mijn stijl. Ik hou wel van vuur, maar niet van muren. Ik houd meer van deuren die openstaan. Het hele idee van het interweb, dacht ik, is dat mensen overal mogen klikken, scrollen en browsen. U weet wel: free flow of information enzo.

Maar iemand zal ergens ooit iets voor moeten betalen, is mij verteld. 

Waarom plakt u uw blog dan niet vol met advertenties, luidt een veelgestelde vraag (vooral door mezelf trouwens). Zoiets regelt de God Google toch eenvoudig voor u? Of anders een stukje product placement voor Mail en Female, wellicht? Testosteron-pillen? Rollators?

Ik weet niet hoe het met u is, maar ik heb een broertje dood aan advertenties. Ze bezoedelen mijn geest. Ik heb niets nodig en als ik iets nodig heb dan koopt Anne het voor me.

Vandaar deze bedelronde, afgekeken van Wikipedia. Bedelen heeft de toekomst.

Prettige vaccinatie en blijf lezen,

Uw Eeuwige Krabbelaar


PS: Ik begrijp ook wel dat bovenstaande kan overkomen als een eh, advertentie. De slang bijt zichzelf altijd in zijn staart... Vooruit dan, ik doe er nog een aksie bij: de eerste tien donateurs ontvangen een getikt unicum (handgeschept papier, uitgeverij 1+ 0 = 1).










48. Aksel (III)

Claus Johansen



Het was half elf en donker, Aksel zat nog steeds in de auto voor zich uit te staren. Martin Sonnergaard, zijn doelwit, het brandpunt van zijn jaloezie en frustratie, was een paar minuten geleden naar binnen gegaan met zijn witte wijn en zijn boek. Hij was opgestaan van zijn bankje, en krom – hij liep krom, o ja, dat was waar ook, maar over dat gebrek had zij zich heen kunnen zetten; anderzijds was hij, Aksel, ook niet zonder gebreken, denk alleen al aan zijn kalknagels), zijn huis in gesukkeld, het huis dat hij met Aksels ex bewoonde, en bij tijd en wijle, de helft van de tijd om precies te zijn, zijn dochter Luna.

Wat las Martin Sonnergaard?

Een vraag die geen mens op de wereld iets interesseerde, afgezien van Sonnergaard zelf, maar hij werd van het allergrootste belang voor Aksel. Met de titel van het boek stond of viel zijn missie, daarvan was hij overtuigd. Het was het enige wat er nog toe deed.

Hij ging rechtop zitten. Dit was wat hij zou gaan doen. Hij zou rustig het huis binnengaan – de deur in deze contreien stond gewoon open, aan sloten deden ze niet; nee, sloten werden zelfs uitermate bourgeois gevonden, kinderachtig misschien zelfs, want bezit was volstrekt arbitrair en inwisselbaar – en op de verschrikte reactie van Martin Sonnergaard zou hij glimlachend hebben gezegd: 'Hej, ik kom even het springtouw van Luun brengen... Je weet toch dat ze niet zonder kan?'

Hij zou daarbij zijn tas met moordwerktuigen omhooghouden en er het touw uitvissen en het omhooghouden voor Martin Sonnergaard, de afpakker van zijn vrouw.

Waarschijnlijk zou Sonnergaard hierop vreemd opkijken toch wel, wat was dat voor iets raars, de kersverse ex van zijn vrouw die op maandagavond onaangekondigd langswipt, op de avond nog wel, wisten ze allebei, die heilig was voor haar?

Maar ja goed, emotioneel turbulente tijden, wederzijds begrip enzovoorts... Hej Aksel, ben jij daar.

Ja, ik dacht ik kom maar meteen even langs om het te brengen, je weet dat ze vroeg op staat, en touwtje springen is dan iets dat ze graag doet. Dat weet je toch?

Daarna zou hij vragen, Aksel, zijn hoofd een kwartslag draaiend om het omslag beter te kunnen ontcijferen: Martin. Wat lees je.

Wat ging Aksel dat aan, wat Martin las?

Als hij rustig gehoor zou geven aan de vraag, als hij rustig zou antwoorden wat hij las, dan –

Tevreden over zijn actieplan hees Aksel zichzelf uit de auto, pakte de tas met benodigdheden (THE PIZZA GOD stond er op de zijkant, hij kon een grinnik niet onderdrukken) en duwde de portier zachtjes dicht. De vogeltjes waren eindelijk opgehouden met tsjilpen, maar goed ook anders had hij ze een voor een tot zwijgen moeten brengen, en er was geen verkeer meer.

Aksel luisterde naar zijn eigen voetstappen, knisperend, piepend.

De avond was gevallen. Ja, hij viel echt. Als het doek in een theater. Aksel voelde zich geborgen in de duisternis, Aksel, hij had de mensen, zoals zijn vrouw, nooit begrepen die angst voelden voor het donker, hij voelde zich juist getroost. De dag was voorbij. Dat was één. De wereld werd kleiner. Twee. En drie was dat hij zich werkelijk gekoesterd voelde door het donker, als in een omhelzing.

Zij had daar niets van begrepen – een van de vele gebieden waarop hun gevoelens totaal uit elkaar liepen. Angst versus geborgenheid.

Toen hij voor het huis van de afpakker stond en opkeek naar het openstaande dakraam, waarachter zich zijn prachtige dochter bevond, de enige van wie hij nog kon houden, klopte zijn hart als een razende. Hij zou haar naam willen roepen, heel hard willen schreeuwen, zonder ophouden...

Aksel deed een stap opzik en keek door een klein vierkant raam dat, omdat het precies op ooghoogte zat, gemaakt leek voor bespionering.

Martin Sonnergaard zat op de bank in de ruime, ultramoderne woonkeuken. Abstracte kunst afgewisseld met oude filmposters aan de muur.

Het boek dat Martin aan het lezen was lag opengevouwen naast hem. Op dit moment was hij op zijn telefoon bezig.

Aksel pakte zijn telefoon, stelde scherp en nam een foto. Het geluid van de ontsluiting van een fake fototoestel verbrak de landelijke avondstilte. Aksel vloekte in gedachten. Nou ja. Vervolgens bekeek hij de foto die hij had gemaakt en zoomde in op het omslag van het boek op de bank.

Wraak



 


47. Aksel (II)

Claus Johansen, Untitled



Tot zijn eigen verbazing parkeerde Aksel zijn elektrische auto niet uit het zicht, maar bijna voor de deur. De man die zijn vrouw had afgepakt zat te lezen op het bankje in de voortuin, zag hij, met een glas witte wijn binnen handbereik.

Hij keek niet op of om, hij leek volstrekt gelukkig, of in elk geval op zijn gemak.

Martin heette hij. Martin Sonnergaard. Een waardeloze naam. Een waardeloze naam voor een waardeloze man.

Hij had een korte broek aan.

Het slaapkamerraam van Luna stond open, maar de gordijnen waren dicht. Sliep ze, was ze zich van niets bewust?

Aksel mocht geen lawaai maken, dat was een absolute vereiste. Ieder geluid was een geluid te veel. Alleen de vogeltjes. Af en toe in de verte wat verkeer. Misschien een telefoon die ergens aandacht opeist. Een gedempt gesprek, hooguit.

Wacht: de hond. De hond van Martin Sonnergaard. Mouska. (Luna was dol op Mouska, and how could she not.) Mouska kwam uit de openstaande voordeur gewaggeld, met haar eeuwig wapperende staart. Ze ging languit liggen op het stenen paadje. Legde haar bek op de ene voorpoot. Op de andere. Stond weer op, rekte zich uit en waggelde terug naar binnen, na kort het scheenbeen van Martin Sonnergaard te hebben besnuffeld.

Sonnergaard gaf Mouska een aaitje over de bol zonder zijn blik van zijn boek af te halen.

Voorlopig bleef Aksel in zijn auto zitten, met de tas op schoot. Hij keek nog eens naar wat hij had meegenomen.

Waarom een sinaasappelnetje?

De beweegredenen van een moordenaar.

Aksel was geen moordenaar maar hij zou er een kunnen worden vanavond, hij solliciteerde naar het moordenaarschap.

Hij streek met de nagel van zijn duim langs het lemmet van het pizzames. Dat pizzames had hij kortgeleden aangeschaft, mede om de pizza's te snijden voor Luna als zij bij hem at. Luna hield van pizza. Aksel hield ook van pizza. Wie hield er niet van pizza?

Het pizzames bestond uit een rond, blankhouten handvat. Het lange maanvormige lemmet was scherp. Meteen toen hij het ding in de winkel had zien liggen schoot er iets door hem heen. Het beeld van dit pizzames tegen een keel.

Aksel grinnikte, en grinnikte daarna nog een keer, om zijn gegrinnik. Hij dacht aan de verklaringen van moordenaars in rechtbanken die in de krant stonden. Hoe ongeloofwaardig die klonken. Hoe rommelig, hoe rafelig. Amateurs, allemaal!

Afgezien van enkele opvallende uitzonderingen, zagen moordenaars er nooit uit als moordenaars, ze spraken nooit als moordenaars en ze hadden geen idee wat ze aan het doen waren.

Doe ik ook maar wat? vroeg Aksel zich in de beslotenheid van zijn elektrische auto af. Hij ging een stukje verzitten in zijn leren stoel. Nee. Ik weet wat ik doe. Ik kom iets rechtzetten. Ik laat me niet zomaar vernederen. Niet door mijn vrouw, met wie ik twaalf jaar samen ben geweest, en niet door de nieuwe man van mijn vrouw, met wie zij al hoelang? samen is, God only knows.

Met duim en wijsvinger wreef hij zich in de ogen. Hij was moe, Aksel, hij werd moe van zichzelf, hij zou het liefste willen gaan slapen, hier en nu, in de auto. Rugleuning naar achter, tas over zijn ogen tegen het licht.

Misschien als ze het anders had aangepakt, misschien als ze het anders had gebracht, minder als een gewapende roofoverval midden in de nacht terwijl hij naakt in bed lag, dat hij dan beter met dit nieuws, deze nieuwe werkelijkheid, om had kunnen gaan.

Ik wil mijn leven niet langer vermorsen, als een druppende kraan in een overvolle wasbak. Ik heb een man gevonden die goed voor me is. Die van me houdt. Hij heet Martin Sonnergaard. Hij heeft twee restaurants en maakt films. Misschien ken je hem. Zijn restaurants. Hij kan goed koken. Hij kan ook goed met Luun. We hebben het met haar besproken. Ik trek over twee weken met Martin in een nieuw huis dat we hebben gekocht op de dijk hier niet ver vandaan. Wil je dat ik tot die tijd bij je blijf of zal ik maar meteen gaan?

Ze stonden in de keuken.

's Middags, Luna was op school.

Hij was aan het opruimen, eeuwig aan het opruimen; zij kwam op hem toelopen. Op hakken. Toen opende ze het vuur.


46. Aksel (I)

 Claus Johansen, Solnedgang


Er zat weinig anders op, vond Aksel, dan de man die zijn vrouw had afgepakt, want zo voelde het, zelf af te pakken.

Over de precieze details had hij niet goed nagedacht. Hij handelde impulsief. Dat voelde goed. De kick van de roekeloosheid.

Hij gooide wat spullen in een tas die hij zo gauw bij elkaar had gesprokkeld: een pizzasnijder, het springtouw van zijn dochtertje en een leeg sinaasappelnetje, en stapte in zijn auto.

Het was stralend weer, een fantastische zomeravond zoals die in dit deel van Denemarken maar zelden te beleven zijn: geen wolken, niet te heet, een warme gloed die, vooral later op de dag, als zomersneeuw over het landschap hangt. Alleen het oorverdovende getjilp, getrjip en gekwinkeleer van de verzamelde vogels werkte op zijn zenuwen.

In zijn spiksplinternieuwe elektrische auto voerde Aksel het adres in van het huis waar zijn vrouw en de afpakker van zijn vrouw waren ingetrokken: een huis aan een stille dijk aan de rand van de stad, en reed geruisloos weg.

Hij voelde de adrenaline naar zijn hoofd pompen. Hij sloeg met de palm van zijn hand op de rand van het stuur, uit ongeduld, uit woede.

Toen hij stilstond voor een stoplicht barstte hij in lachen uit, maar het was geen komisch lachen, het was de lach van de waanzin. Hij herkende die, maar zijn vrouw had hem het eerst herkend.

Je dacht zeker dat ik daartoe niet in staat was? gilde hij met overslaande stem tegen de vooruit. Je dacht zeker dat ik gewoon lekker op de bank ging zitten thuis, in ons huis, en mijn lot ging zitten aanvaarden, beetje mediteren, rouwverwerking, therapiesessietje of twee (daar zou jij dan op aansturen, nota bene) en dan weer de draad oppakken...

Dat dacht je zeker? Well, you'd be surprised! Hij spuugde de woorden uit. Het spuug zat op het dashboard.

Aksel trok pijlsnel op, maar minderde weer vaart toen hij een politie-auto zag naderen uit een zijstraat. Hij was sinds hij de elektrische auto had al een paar keer van de weg gehaald; het leek er op dat de Deense politie het sinds kort op auto's zoals die van hem gemunt had, dat ze van zijn soort een speciaal programma hadden gemaakt, een target.

Hij was dichtbij nu. Het was tien uur en nog licht. Hij wist dat zij niet thuis was. Het was maandagavond en op maandagavonden was ze bij haar vriendinnenclub in Århus. Dat was een traditie waarmee ze nog niet zou breken in tijden van oorlog.

Alleen Luna. Luna was een liability.

Luna was bij hem vanavond. Bij hem, for fuck's sake! Welk recht had hij, afpakker van zijn vrouw, om ook nog zijn dochter af te pakken? Ja, dat was iets wat Aksel witheet maakte. Gewelddadig, of in elk geval tot grof geweld in staat. Dacht hij. Natuurlijk, hij had de scheidingspapieren koel ondertekend. Natuurlijk, hij was akkoord gegaan met de omgangsregeling – het woord alleen al! – maar toen het idee, de nieuwe werkelijkheid, tot hem doordrong, dat zijn bloedeigen dochter, alleen thuis was met de afpakker van zijn vrouw...

Hij keek in de achteruitkijkspiegel en haatte zichzelf.

In de verte doemde het dijkhuisje op. Een mooi dijkhuisje, dat moest gezegd. Ze hadden goede smaak, met zijn tweeën. Maar ze hadden, hun inkomens opgeteld, ook iets te besteden, en hij zat in de vastgoed, dus dat was allemaal geen prestatie. Hijzelf, Aksel, was al een tijdje op zoek naar iets kleiners. Een appartement.

Hij, Aksel, had afgezien van iedere vorm van financiële claim. Zijn vrienden hadden hem dat afgeraden; zijn broer, zelf gescheiden, had hem voor gek verklaard, hij schreeuwde door de telefoon dat hij daar heel, heel veel spijt van zou krijgen, maar zo had hij het gedaan.

Jazeker, maar nu ging hij iets anders claimen.

O, wat hoopte hij, nee, bad hij, dat Luna al in bed lag. Luna moest in bed liggen.


 


45. Leven als gedicht



De dichter die eenzaamheid, verval en de dood als thema's had omarmd, maar bekend blijft door twee dichtregels waarvan de ene simpele blijdschap uitdrukt en de ander zuinige tevredenheid, verwekte een zoon bij de dichteres met wie hij een kort huwelijk vol wist te houden, maar de zoon emigreerde, zodra hij kon, naar het verste continent.

Het leven van de dichter stond in het teken van geldgebrek, stupide baantjes en drankzucht maar daarover dichtte hij niet.

Hij had een voorliefde voor oude versvormen, die, naarmate de tijd voortschreed, steeds oubolliger, ja onbedoeld pathetisch-hilarisch klonken; toch had hij gelijk, dat de bevrijding van die vormen geen vooruitgang met zich meebracht, althans geen stilistische.

In de herfst van zijn leven nam zijn – twintig jaar jongere – ex hem weer op in haar verafgelegen boerderij en verzorgde hem tot zijn dood.

Als het leven van de dichter een gedicht is, dan moet de titel Geboorte luiden en de opdracht Aan mijzelf. De dichtregels zelf blijven voor altijd ongeschreven.




44. De colporteur



Gisteravond stond er voor de deur bij Hein van Helmond een man die een stel hersens aanbood. Verse. Ze zaten in een blauwe koelbox, die de man met beide handen vasthield.

Het was tien uur in de avond, de maan stond nogal overdreven aan de hemel. Normaal gesproken doet Van Helmond niet open op dit tijdstip, maar hij verwachtte een vriend die nog een glas kwam drinken, en bovendien: hij was voor de duivel niet bang, het bordes van zijn landhuis was uitstekend verlicht en achter de deur, in de paraplubak, bewaarde hij een Smith & Wesson voor noodgevallen.

'De linkerhersenhelft is nauwelijks gebruikt,' zei de man. 'De rechter wel, maar daar zult u geen last van hebben. Hoog IQ gegarandeerd.'

De man leek op een boswachter. Hij had rode wangen, dikke brillenglazen en hij droeg een groene, stoffen pet. Van Helmond meende een raar luchtje uit zijn mond waar te nemen, als hij sprak. Toen hij een hand naar zijn pet bracht om die even te lichten en weer op te zetten, als om zijn schedel te luchten, bespeurde hij bloedspetters op de rug van zijn compacte, behaarde hand.

'Waarom denkt u dat ik hersens nodig heb,' vroeg Van Helmond, terwijl hij links en rechts om zich heen keek, langs de oprijlaan, of hij zijn vriend, Brokkema, zag aankomen. Hij had hem net nog aan de telefoon gevraagd om langs te komen en hij zei dat meteen ja. Aangezien hij een paar huizen verderop in het villapark woonde, kon hij er elk moment zijn.

'Iedereen heeft hersens nodig,' zei de colporteur. 'Vooral in deze tijden.' Nadat hij de koelbox tussen zijn bergschoenen had geplaatst, alsof het een schatkist was, pulkte de man zijn bril achter zijn oren vandaan en begon de bolle glazen uitgebreid te poetsen met een smoezelige zakdoek die hij uit zijn jaszak viste. 

Deze hele operatie, dit poetsen, leek erop gericht te zijn om tijd te rekken, om zijn klant meer bedenktijd te geven.

Nu viel Van Helmonds oog op iets blikkerigs in de jaszak van de man, maar hij kon niet goed zien wat het was. Een aardappelschilmesje. Een zilverpapiertje.

Van Helmond keek op zijn horloge. Het was een kostbaar, groot uitgevallen apparaat, maar heel duidelijk gaf hij de tijd niet aan. Hij moest de wijzerplaat omhoog houden tegen het licht, om vast te kunnen stellen dat het zeven over tien was. Stond hij nu al zeven minuten te praten? Het hadden zeven seconden geleken.

'Wat kosten die hersens?' Van Helmond wees achteloos met zijn kromme, gezegelringde ringvinger in de richting van de koelbox. 'Misschien heeft Brokkema interesse,' voegde hij er aan toe. 'Een vriend van mij.' Van Helmond lachte kort; zijn lach klonk als een geëxalteerde kuch.

De man zette zijn bril op, borg zijn zakdoek op en keek Van Helmond recht in de ogen. 'Tienduizend euro. Speciaal voor u. In natura te voldoen, dat wel.'

Van Helmond sloeg zijn armen over elkaar en helde achterover op zijn oude leren wintersloffen. Pas nu betrapte hij er zichzelf op dat hij zijn kamerjas nog aanhad. Hij was de hele dag de deur niet uit geweest. 'Mensenhersens, mag ik aannemen?'

'Gecertificeerd en al. Echt een goede prijs hoor, vooral ook omdat ze zo vers zijn.' De colporteur boog voorover. en pakte de koelbox op om hem te openen, maar Van Helmond maakte een afwijzend gebaar. Hij kon niet tegen dit soort dingen, hoewel hij toch behoorlijk wat gejaagd had in zijn leven.

'Van een man?'

'Wat dacht u?' Nu was het de beurt aan de colporteur om te lachen. 'Waarom zou ik u vrouwenhersens aanbieden?'

'Leeftijd?'

'Ongeveer die van u, schat ik zo.'

Van Helmond wilde terug zijn huis ingaan en de deur achter zich sluiten, maar halverwege bedacht hij zich, pakte zijn telefoon en belde Brokkema. Hij nam niet op.

'Vreemd,' zei hij hoofdschuddend, tegen zichzelf vooral.

De colporteur keek Van Helmond geamuseerd aan. 'Wat is vreemd?'

'Moet u luisteren, ik heb een afspraak met een vriend, hij zou nog even langskomen voor een afzakkertje, en nu staat u voor de deur.'

'Is dat die Brakkema waar u het over had?'

'Brokkema ja.'

'Maar meneer, die heb ik hier voor u bij me. De rest van zijn lichaam laat zich verontschuldigen.'