Freudiaanse verjassing

Nychos

Als ik mijn jas in de achterbak werp na het bezoek aan mijn schoonouders, valt mijn oog op de ceintuur. Ik wist niet dat mijn jas, die ene, over een ceintuur beschikte. Ik wijd daar verder geen gedachten aan, totdat ik de jas aantrek, en vaststel dat hij mij weliswaar perfect past, maar toch mijn jas niet is. Mijn jas heeft geen ceintuur om te beginnen, besef ik, en deze heeft een ronde boord in plaats van een hoekige. Bovendien zit mijn portemonnee niet in de zak, terwijl die daar recentelijk wel in zat. De Verkeerde Jas dus. Alarm! Wiens jas is het dan wel? Niet die van svigerfar, blijkt, want die hangt nog aan de kapstok. Hij moet van mijn vader zijn. Een Freudiaanse verjassing. Ik bel mijn moeder en krijg mijn vader. Dat betekent dat mijn moeder de deur uit is, en tevens, dat ik met mijn telefoontje mijn vader heb gedwongen naar het toestel te komen en daarmede, wellicht onnodig, heb uitgeput. Hij zegt dat hij de jas mee zal geven aan Tante Vergeetachtig, naar Amsterdam. Een hele geruststelling.
Op mijn avondlijke wandeling loop ik in mijn vaders jas op straat. Ik trek de ceintuur nog maar eens aan – comfortabel, zo'n ceintuur, maar ook een beetje, nou ja, gay, vrees ik – en vraag me af hoe toevallig het is dat mijn vader en ik identieke jassen hebben. Ik meen me nu ook opeens te herinneren dat mijn moeder this very coat  eens aan mij aanbood, want ja, had ik geen jas nodig en zat mij deze niet als gegoten, enzovoorts, enzoverder, tot in de eeuwigheid amen, en dat ik die toen resoluut heb afgeslagen. De transformatie die een man doormaakt van 'individu' naar een afgietsel van zijn vader kan zich langzaam voltrekken of snel, maar is hoe dan ook onstuitbaar.