Standwerker



'Dus je was een hoer voor je eigen verhaal,' vatte een vriend mijn activiteiten samen, afgelopen zaterdag, als standwerker voor de Bruna op het Olympiaplein.
Ik kon het er moeilijk mee oneens zijn.
Iemand met dertig jaar ervaring in het boekenvak commentarieerde: 'Staat je goed. Moet je vaker doen.'
Dat laatste sluit ik niet uit. Ik sluit niets meer uit, tegenwoordig.
Tijdens het standwerken voelde ik me nu eens een straatdominee, dan weer een campagne voerende politicus, maar toch nog het meest zo'n marktkoopman die een revolutionair nieuw aardappelschilmesje demonstreert.
Hoe dan ook: 28 exemplaren verkocht van Dagboek van een postbode. Qua beloning heb ik pariteit bereikt met mijn postbodeschap.

Cadeautip

Joehoe, ik ben een cadeautip van de Libris. Ik ben nog nooit een cadeautip geweest, laat staan van de Libris. Ik weet niet wat het betekent om een cadeautip van de Libris te zijn, maar als ik de keuze heb tussen een cadeautip zijn en geen cadeautip zijn, en tussen een cadeautip van de Libris en een cadeautip van, noem eens iets, de Praxis, of de Menzis, dan weet ik het wel.
Ik ben niet de enige cadeautip van de Libris. Barry Hay en Jan des Bouvrie – bien etonnée de se trouver ensemble, moet je in zo'n geval toevoegen geloof ik – zijn ook cadeautips van de Libris.
Mijn dag kan eigenlijk niet meer stuk, nu ik een cadeautip ben van de Libris.
Je zou ook kunnen zeggen: nu ik een cadeautip van de Libris ben, kan ik sterven, maar ik kan nog niet sterven, want morgen moet ik naar de Bruna.

Frölken (ww.)

Uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat in sommige gelederen van PostNL, met name in Utrecht en omstreken, frölken tot een staande uitdrukking is uitgegroeid. Als in: 'Waar is De Wit?'
'Die is effe frölken.'
Of: 'Zeg Zijlstra, kom je vanmiddag ook naar het werkoverleg?'
'Dacht 't niet. Ik moet frölken.'
Of:  'Walt, hoe was het gisteren op het Hoofdkantoor?'
'O, we hebben prima gefrölkt.'
'Niemand ontslagen?'
'Niet dat ik weet.'
'Wat een weelde!'
Frölken, zoals het binnen PostNL wordt gebezigd, ligt ergens tussen fröbelen en frunniken in, en gedraagt zich als een overgankelijk werkwoord niet ongelijk fietsen. Vervoegen hoeft dus niet ingewikkeld te zijn, voor wie weet waar de umlaut-toets zit. Ik frölk, jij frölkt, wij frölken. Ik frölkte, jij frölkte, wij frölkten. Ik heb gefrölkt. Frölk!
Je hebt schrijvers die uitgroeien tot standbeeld (Multatuli), straat (Bredero e.v.a.), brug (Nescio) of in wiens naam een prijs wordt vernoemd (Biesheuvel). Dan heb je natuurlijk, hors concours, nog Reve, die het revisme uitvond, maar die tuchtige/ontuchtige levenswijze drong nooit helemaal door tot de huisvrouwen voor wie deze volksschrijver voorgaf te schrijven.
Nee, in de strijd om de eeuwigheid kan men maar beter een werkwoord zijn.



Afbreukrisico

De vraag kwam van helemaal boven in het goedgevulde auditorium van het NatLab, – waar ik meedeed aan een literaire talkshow –, en de persoon die hem stelde was in duisternis gehuld. De vraag was gericht aan mij.
'Viktor,' zo baste de vragensteller door de zaal, 'waarom zouden mensen jou ooit nog iets vertellen als jij alles opschrijft wat je te horen krijgt?'
Goede vraag. Ik herkende nu ook de stem. Dit was de stem van Broer de Miljonair.
Eindelijk, zou ik bijna zeggen. Ik had zijn stem, en zijn vraag, veel eerder verwacht. Maar ik had geen goed antwoord klaar. Ik bazelde door de microfoon iets terug van dat ik onlangs een oude, Surinaamse man was tegengekomen, die, toen hij hoorde dat ik schrijver was, uitriep: 'Een schrijver! O, die moet je héél goed verzorgen, hè.' Maar dat was geen antwoord op de vraag, eerder een anekdote, en na afloop van Boekie Nights, zoals deze literaire talkshow was gedoopt, ontstond er alsnog tussen mijn broer en ik een levendige discussie in het café over de verhouding tussen schrijverschap en discretie.
BdM zei dat ik een boek had geschreven met een hoog afbreukrisico. Immers, voor hem stond/staat wel degelijk wat op het spel, kapitaal, zogezegd. Kapitaal, dat hij kon verliezen. Dat was niet gebeurd, maar het had kunnen gebeuren. Hij verweet me indirect dat ik daar te weinig rekening mee had gehouden.
Ik verweerde me dat ik hem in mijn boek toch niet bij name had genoemd, en zijn bedrijf een andere naam had gegeven, en dat ik alleen 'vertrouwelijkheden' had opgeschreven die functioneel waren. 'Dus als ik geweten had dat jij in een scheiding lag, had ik dat niet opgeschreven, want dat is niet functioneel.'
Leuk geprobeerd, deze theorie, maar BdM trapte er niet in.
Toen gooide ik het over een andere, wellicht ietwat wanhopige, boeg: 'Als mijn boek geen enkel afbreukrisico had ingehouden, was niemand erin geïnteresseerd geweest.'
Een theorie die onmogelijk kon worden getoetst.
Hoe dan ook, de conclusie stond voor BdM vast.
Mij vertelt hij niks meer.

Drie ontmoetingen

Drie ontmoetingen, tijdens mijn laatste, –  vermoedelijk allerlaatste, snif –, bezorgronde door de Apollo-buurt zaterdagmiddag, smeken erom te worden weggerukt voor het ravijn der vergetelheid. Eerst was daar de collega in het boek genaamd Duco, die doodgemoedereerd zijn tasjes stond in te pakken op depot, waar ik mijn zelf in elkaar geflanste flyer kwam opprikken. 'Ah, mijnheer de synagoge,' begroette hij mij. 'Jaha,' knikte ik, 'ik heb mijn pet verruild voor een hoedje.' Naar mijn optreden kwam hij desgevraagd niet, want 'het is heel druk'. Ik had van Duco meer en pittigere weerstand verwacht over wat ik over hem schrijf in mijn boek, maar nu bedenk ik me dat hij het waarschijnlijk helemaal niet gelezen heeft, en niet zal lezen. Ook een afweermechanisme.
Ontmoeting nummer twee, met het zilvergrijze heerschap dat in Buchenwald had gezeten, was boeiender. Ik zag hem met een korte blindenstok de muur aftasten waarlangs hij liep. 'Mijn ene oog doet het niet meer,' verklaarde hij. 'Komt niet meer goed; ik ben vijfentachtig.' Toen ik informeerde naar zijn vrouw, dit had ik wel eens eerder gedaan, vertelde hij dat hij al vijfenveertig jaar samenleefde met een man. 'Die is tweeëntachtig.' Een mooie ontboezeming, zo op de valreep, vond ik.
Op de terugweg, in de kouwe, natte schemering, twijfelde ik of ik bij Xaviera langs moest gaan. Was dat niet vragen om gedonder? Aan de andere kant, als iemand mijn laatste flyer verdiende, dan zij. En ze zat er weer uitnodigend bij, in het licht van haar serre.
Bij mijn verschijning huppelde ze meteen naar de deur en informeerde, zoals iedereen, naar de verkoopcijfers (die ik niet bij de hand had). Toen ik haar ten afscheid wilde kussen, greep ze mijn kin en stuurde routineus mijn mond naar de hare.

1 op de 100




En ik ben weer in mijn oude wijk. Niet in opdracht van PostNL, godbetert, maar van mezelf. Of beter gezegd: van de boekhandel waar ik zal optreden. Of, nee, eigenlijk van Marieke Smithuis, die dat optreden heeft geregeld. Want zij was het, die zei: 'Je moet nog wel even vragen aan je uitgever of ze wat flyers laten drukken, dan kun je die verspreiden in jouw oude bezorggebied... Maar dat hoef ik jou natuurlijk allemaal niet uit te leggen.'
Dus daar ging ik, met in mijn schoudertas 100 eigenhandig in elkaar geflanste flyers, waarvan lieftallige had gezegd, toen ze er een blik op had geworpen: 'En  d a t  ga jij rondbrengen? De omslag van je boek staat er niet eens op!' Bij nadere inspectie stond het adres van de Amsterdamse Boekhandel er evenmin op, geen overbodige luxe bij een jonge boekhandel aan de rand van Buitenveldert. Toen ze zag hoe ik met viltstift het adres alsnog op de flyers kalkte, in mijn huisartsenzoonhandschrift, rolde ze opnieuw met haar ogen.
Maar wie schetst mijn verbazing: mijn sjofele, last minute PR-campagne in Oud-Zuid leverde welgeteld één bezoeker op, gisteren, en niet zomaar een bezoeker: de weduwe van het hoogbejaarde heertje met het appeltje. Ik wilde haar de passages voorlezen waarin zij en haar man voorkomen, maar ik kon ze niet zo gauw vinden, dus het moest uit het hoofd. Ze heeft nog een boek bij me gekocht, de schat.

Afwijzing voor beginners

Mijn ontslag op staande voet dateert van een maand geleden, dus ik vond het wel weer tijd voor een sollicitatie. Ik was ook benieuwd of de procedure is veranderd in die drie jaar tijd. Dat is hij. Waar ik op de eerste pagina van Slavernij voor beginners nog beschrijf hoe een vrouw met Limburgse tongval over de telefoon informeert of ik het alfabet machtig ben, geschiedt deze informatie-uitwisseling thans in een eenvoudig online formuliertje. De vrouw met die Limburgse tongval is naar huis gestuurd.
'Beste sollicitant,' heette het in de sms die ik om 9.58 ontving, 'bedankt voor je interesse in de vacature van PostNL. Wil je i.v.m. je sollicitatie contact met ons opnemen via 058-2333331? Alvast bedankt!'
Intern verkneukelde ik me reeds over het vooruitzicht van een nieuwe betrekking bij mijn voormalige, vermaledijde werkgever. Straks kwam ik terug op mijn oude depot! Temidden van mijn oude collega's! Ze zouden me zien komen. 'Jij ook weer hier?' Of nee, nog beter: mijn come back zou rimpelloos geschieden. Alles zou gewoon bij het oude zijn, alsof er geen mediastorm rondom mijn boek had plaatsgevonden, alsof alles een nare droom was geweest. Ik zag mezelf alweer als een vrolijke maso door de Apollobuurt sjokken, op de thee gaan bij Xaviera.
Zoals gewoonlijk juichte ik te vroeg, want diezelfde ochtend om 11.07 kreeg ik een email met als onderwerp 'Je sollicitatie bij PostNL'. En ja hoor, de rapen waren gaar. 'Uit onze administratie blijkt dat je in het verleden in het nadeel van PostNL of van klanten hebt gehandeld. Dit heeft geleid tot je ontslag bij PostNL. Daarom kom je niet in aanmerking voor deze functie bij PostNL. We stoppen daarom met jouw sollicitatie.'
'Het kostte één uur en 9 minuten eer bij PostNL de munt viel,' mompelde ik tegen lieftallige slash ex-kostwinner, toen ik haar vertelde over mijn hernieuwde sollicitatie en semi-automatisch afwijzing. 'Toch nog best snel.'
Nog niet zo lang geleden kon je na om wat voor reden ook te zijn ontslagen bij PostNL op korte termijn weer vrolijk aan de slag.
Niet meer dus.
Jammer.

Mijn postbode

Het zat er aan te komen, nee: hij zat er aan te komen, maar het kwam – hij kwam – toch als een verrassing. Ik heb het over mijn postbode. Laat in de middag, het begon al te schemeren, ik kwam net met mijn driejarige van de flescontainer, stond hij ineens voor me, torende hij boven mij uit. Hij was in functie, en hij had zijn hulppostbode, een blondachtige vrouw in de leeftijd van lieftallige, aan zijn zijde. Ik beschouwde dat laatste als een verzachtende omstandigheid, net zoals de driejarige die ik aan de hand hield.
'Ik kom vier keer in jouw boek voor,' baste hij nors, en keek weg over de kade.
'O ja?' zei ik, mijzelf zo klein mogelijk makend. 'Ik heb het niet geteld.'
'Is mij verteld. Je schrijft ook dat ik een tatoeage heb.'
'Dat is toch ook zo?' Ik klonk als een kind dat bij de meester van een onvoldoende een voldoende probeert te maken.
Was ik bang? Angst is relatief. Ik ben zelden bang iets op te schrijven, maar, in tweede instantie, vrees ik wel voor het effect van de publicatie. Een paradox.
Hij knikte.
'Ik heb ook geschreven,' ging ik door, nu ik hem aan het knikken had, 'dat je mijn postbode bent. En dat is  o o k  zo, toch?'
Het was een zwak argument, eigenlijk helemaal geen argument, maar goed. Ik moest iets zeggen. Hij knikte opnieuw. 'Ik heb het niet gelezen,' verontschuldigde hij zich, soort van.
'Ik kan het je aanraden,' werd de kapitalist in mij wakker, terwijl ik aanstalten maakte met mijn kleuter verder te gaan. Ik keek ook nog even de hulppostbode aan. 'Je zult er plezier aan beleven.'
Of niet, dacht ik er achteraan, maar dan is het al te laat.