10. Het bleef droog.



Eindelijk sprong de deur van de kastkist open. Z. sloeg zijn hand voor zijn mond. De Jeude en Ariane waren in een innige verstrengeling verwikkeld, als een soort onontwarbare knoop van ledematen, vingers, haren, kleren en touwen. Hun ogenschijnlijk gemummificeerde gezichten stonden op laat ons met rust. Z.'s eerste gedachte was dat dit een nogal letterlijke interpretatie was van tying the knot, maar daarna dacht hij andere, serieuzere dingen, zoals, leven ze nog. De hand voor zijn mond verhinderde hem die vraag ook daadwerkelijk te stellen. Vandaar dat Z. zijn toevlucht zocht tot het ronde make up spiegeltje dat hij in zijn zak met zich meedroeg, niet om naar zichzelf te kijken, maar om ongemerkt om de hoek te kijken, of over zijn schouder. Net zoals een zonnebril de drager in staat stelt om andere al dan niet zonnebrildragende medemensen te bespieden, was Z. heel handig met een spiegel in openbare gelegenheden, en bij vergaderingen (nochtans met zichzelf). Nu kwam het spiegeltje goed van pas bij het vaststellen van wasem. Wasem was asem. Asem was adem. Hij begon bij haar. Als adembenemende Ariane nog ademde, en De Jeude niet meer, dan was dat goed nieuws en, nou ja, goed nieuws. Als ze alle twee nog ademden was dat ook goed nieuws, maar dan anders. Enfin. Maar ze bleken geen van tweeën in staat een spoor achter te laten op het spiegeltje. Het bleef droog. Z. zei het thygmofiel stel adieu en sloot de deur. Daarna werd hij somber. Hij had nog zoveel ideeën. Hij wilde De Jeude juist vertellen, wat hij in het Tropenmuseum had gezien: de doodskist van een Afrikaanse visser. In navolging daarvan had hij voor willen stellen de kast te beschilderen, in aardse kleuren, als een made, maar daar zou nu niets meer van komen. 'Hallo?' hoorde hij opeens, zwak maar duidelijk, vanuit de kastkist. Een meisjesstem. 'Doe open, idioot!'