15. Happy brithday (slot)



Op de dag van zijn verjaardag ontving De Jeude precies één verjaardagskaart, die hij zichzelf uit China had laten opsturen. Terwijl hij de envelop opende, toonde hij zich opgetogen over het precisiebombardement der internationale posterijen. 'Dear John,' zo begon de kaart, ook al heette De Jeude geen John, maar dat kon je die Chinezen niet kwalijk nemen, 'we wish you a very, very happy brithday' (sic). Nee, een lang zal ze leven zat er niet in, inderdaad, grimlachte hij. Behoorde niet tot de opties. Nu pas viel hem het verschil in folklore op: in zijn moederstaal werd hem een lang leven toegezongen, in het Globish – het gemankeerde Engels dat zich als een olievlek over de aarde verspreidde – ging het om een happy brithday. De Chinezen wensten hem een fijne dag. Dat was alles, en meer had hij ook niet nodig. Prompt barstte hij los in een hoestbui, die niet voor het eerst ook bloedvlokken produceerde. In zijn zakdoek vond hij bloed dikker dan spetters, maar dunner dan stukjes vlees. Vlokken. Hij vond de produktie niet de moeite waard om aan zijn artsen mee te delen; ze konden toch niets meer doen. Volgens Z. waren De Jeudes longen begonnen aan de grote schoonmaak. Gelukkig had hij geen pijn. Niets deed meer pijn – met dank aan de farmaceutische industrie. De Jeude had zijn hele leven zo'n beetje te danken aan die industrie, en nu dus ook zijn zelfeuthanasie, ook al was het poeder, onderin de envelop, in een klein sluitbaar plastic foudraaltje, technisch gezien afkomstig uit de varkensslachterij. Het poeder moest door de yoghurt, maar hij had geen yoghurt. Vandaar dat hij nog één keer een beroep deed op het inmiddels onafscheidelijke duo Z./Ariane. Te beroerd om naar de avondwinkel te gaan voor een overpriced pak Campina bleken zij allerminst, maar bij terugkeer, het was kil voor de tijd van het jaar, en de straten waren opvallend leeg, had De Jeude de eer aan zichzelf gehouden. Met melk en een banaan ging het ook.