Onze Oekraïeners

Boris Lyppens



Met mensen die uit de oorlog komen, haal je de oorlog in huis. De loopgraven zijn dichterbij dan je denkt, een granaat is zo gegooid. Als je snel genoeg reageert, werp je hem weer van je af, maar soms sluipt het noodlot ongemerkt naar binnen.


Hoe naïef was ik nog in de lente. De opwinding die ik voelde toen ik in mijn Volvo stapte om onze Oekraïeners op te halen was van een bijna eufore kwaliteit. Ik ging er in mijn eentje op uit, laat op de avond, en ik wist niet eens bij welke grenspost ik moest zijn. De hele exercitie was niet van gevaar ontbloot, en dat beviel me wel. Gevaar: een probaat middel tegen zelfvoldane lethargie.

Het enige dat ik wist was dat er ergens, in Polen, Slowakije of misschien zelfs Hongarije, een vrouw op me zou wachten, met kort rommelig haar, een neuspiercing en drie kinderen. Chantal en ik hebben een grachtenpand tot onze beschikking en onze vier zonen wonen alweer jaren in het buitenland. Als ik eerlijk ben, lijden we misschien aan empty nest syndrome – en trouwens, niet alleen daaraan.

Chantal is door haar ongeneeslijke ziekte aan een rolstoel gekluisterd. Op haar bucket list stond, in haar woorden: ‘1 heldendaad’. Dat komende van een vrouw die nog te zwak is om een kopje thee in te schenken… Maar dat was natuurlijk haar hele punt. Ik vormde een cruciaal onderdeel van haar laatste wens; sterker nog, ik mocht hem voor haar uitvoeren: ‘Dan heb jij er ook wat aan.’


Maryia heette ze, onze Oekraïense. Kon het Bijbelser, denk ik nu, maar op dat moment was ik alleen maar benieuwd naar wat voor vrouw ze zou zijn, en of we een gemeenschappelijke taal spraken.

Een blind date noemde mijn buurman het, ‘met een open einde’. Niet dat ik me iets in mijn hoofd haalde.

Hoe je het ook wendt of keert: Maryia en haar koters zouden voor de nodige reuring zorgen in ons huis, waar de geur van de dood sinds Chantals diagnose niet meer helemaal uit de gordijnen te krijgen is.

Als een jonge hond reed ik die ochtend Krakau binnen, luid meezingend met ‘Revolution’ van de Beatles: ‘Don’t you know it’s gonna be – allright?’


* * * 


‘Wat doet je echtgenote,’ vroeg Maryia op de terugweg, na een lange, ongemakkelijke stilte, in het Duits (ze was docent Duits op een middelbare school in Charkov). Ik weet dat je als man tegenwoordig niets meer mag schrijven over de sex appeal van een vrouw, maar Maryia droeg een bordeauxrode coltrui met een zwart jasje eroverheen en daaronder een billenbroek.

Nichts,’ zei ik, haar als ervaren chauffeur een blik toewerpend in de bijrijdersstoel.

‘Das ist unmöglich,’ lachte ze. Volgens mij moest ze naar de tandarts.

‘Wacht maar tot je haar ziet.’

Ik vergeet een belangrijk detail. In plaats van de drie kinderen die ons door de hulporganisatie waren beloofd, stapten bij de Pools-Oekraïense grens twee kinderen in, en nog een vrouw, met een geblokt hoofddoekje om en slordig gestifte lippen, die meteen op schoot bij de kinderen in slaap viel. Op de Duitse snelweg keek ik in de achteruitkijkspiegel en werden mijn voorgevoelens bewaarheid. Het ging hier niet om een zus of vriendin van Maryia, maar om de man des huizes, in geïmproviseerde travestie.

Vitja heette hij.

Toen Chantal en ik in bed lagen in het tuinhuis, – de master bedroom hadden we afgestaan aan onze logés, – fluisterde mijn vrouw met een mengeling van ongeloof en ongerustheid: ‘We hebben een deserteur in huis.’

‘Deserteur.’ Ik kauwde op het woord. Maanlicht viel door de dakkoepel. Ik sloot mijn ogen. Ik was bekaf. ‘Oorlog is zinloos en al helemaal Poetins oorlog, die hij alleen maar voert omdat hij het niet aan uitstaan dat Oekraïne vriendjes is met het Westen.’

‘Je bent laf,’ mompelde Chantal, terwijl ze blind haar medicatie achteroversloeg. ‘Geef maar toe.’

‘Liever laf en levend dan dapper en dood.’

‘Met zulke alliteraties hadden we nog in het derde rijk geleefd, of waren we verpletterd door de Sovjets.’

‘Truste.’


Wat mij meer stak was dat Maryia en Vitja mijn signature pasta bolognese hadden laten staan, met Italiaanse pruimtomaten, gestampte kappertjes, een scheutje Barbera, honing, gebakken aubergine, gescheurde basilicum en een heleboel parmezaan. Een muizenhapje hadden ze genomen. Iemands eten laten staan is toch iemands identiteit ontkennen, een afwijzing die ingrijpt op je diepste onzekerheid.

Nu denk ik te weten wat het probleem was. Er zat geen gehakt in.


* * *


De volgende ochtend zaten Chantal en ik zwijgend tegenover elkaar in de keuken. Zij klaagde over pijn, en ik had gezegd: neem dan pijnstillers. De pannenkoeken lagen uit te drogen in de oven. Eerst kwamen de kleintjes de trap af, in hun identieke onesies met Zelensky als komiek op de voorkant, inclusief fez – een soort Groucho Marx, maar dan zonder sigaar.

Nadat ze eindeloos onder de regendouche hadden gestaan, verschenen Maryia en Vitja. De kaaspannenkoeken vonden ze fascinerend.

‘Dutch pizza.’ Ik wees op de stroop, rammelde met de poedersuiker.

Ach so.’

Vitja sprak niet, hij zat daar maar, voorovergebogen, met zijn kaalgevreten vingertoppen en zijn ongeschoren hoofd wat voor zich uit te staren.

‘Misschien moet je met hem gaan schaken,’ zei Chantal na een paar dagen. Een meesterzet, de taal der schaakstukken sprak hij vloeiend. Avond aan avond liet ik mij onder het genot van Glasnost-wodka met ijs van het bord vegen. Om het spel voor hem uitdagend te maken gaf hij mij bij de opening zijn dame. Ik leerde mijn eerste Russisch: mat.


Maryia vierde haar vijfendertigste verjaardag door voor ons vareniki te maken, een soort ravioli. Lekker, maar ik durfde niet te vragen naar de ingrediënten. Chantal en ik hebben haar een luxe-dagboekje cadeau gedaan, met luxe-vulpen, en de aanmoediging alles op te schrijven.


* * *


In de weken die volgden groeide de wederzijdse irritatie. Telkens als ik de keuken brandschoon had en me installeerde voor het acht-uurjournaal, kwamen Maryia en Vitja aanzetten, om de boel weer terug te veranderen in een war zone. En veel vlees, terwijl wij juist willen minderen, en niet alleen voor een schonere lucht.

Inmiddels had het lange douchen plaatsgemaakt voor baddersessies in onze jacuzzi.

‘Stel dat jij uit een kapotgeschoten land komt,’ zei ik, ‘dan wil je ook alleen nog maar in bad. Trouwens, jij wil sowieso alleen nog maar in bad.’

‘Maar dat kan dus niet meer,’ zuchtte Chantal.

De space invaders braken in op onze lebensraum – zelfs met de belachelijke vijfhonderd vierkante meter die we hebben – maar ja, wat hadden we dan vewacht?

Telkens als wij wilden netflixen in de mediaroom, zaten zij te netflixen in de media room.

Telkens als ik wilde yoga’en, was Vitja aan het yoga’en. Op mijn matje.

Toen het kouder werd waren Maryia en Vitja niet weg te slaan bij de open haard, Chantals favoriete plek. Ze vonden het moeilijk dat mijn vrouw iedere hulp afslaat, ook tijdens haar aanvallen van benauwdheid, die in frequentie toe leken te nemen.


Op een gure avond ging Vitja achter mijn Pleyel zitten. Hij beukte op de toetsen met zijn behaarde, worstige vingers, alsof zijn leven ervan afhing, en in zekere zin deed het dat ook. Nikolai Obukhov, Conversions, een avantgardistisch stuk, speelde hij uit zijn hoofd. Chantal ging naast hem zitten, aan naast Vitja aan op de pianokruk, met een hand op zijn knie. Ik heb gedaan alsof ik niets zag.

Niet lang daarna ging Vitja huisconcerten geven, voor de buren. Aan het eind van zo’n avond vroeg Chantal op een toon die ik al lang niet meer had gehoord: ‘Vitja, ken je geen Oekraïens liedje?’

Hij knikte verlegen. Hij kende wel een liedje, maar hij aarzelde, omdat het zo vrolijk was. ‘Maar dat is nu juist wat we nodig hebben!’ jubelde Chantal, spelend met de joystick van haar elektrische rolstoel. ‘Vrolijkheid! Tegen beter weten in!’

I shumyt, I hude heette het, ‘Wie brengt mij naar huis?’ De volksdans kon je er makkelijk bij denken, alsook de wodkaatjes. Op een of andere manier moest ik denken aan Bulgakov, die Oekraïners omschrijft als ‘een eeuwig gistende massa’.


Het was gezellig, soms erg gezellig, mede dankzij de wodka, maar het is het gekissebis dat je bijblijft. Dat had voor een antropoloog van de koude grond zoals ikzelf nog charme. Wisten wij waarover het ging – behalve die ene keer, toen ik, nadat ik Chantals nek had gemasseerd, iets te makkelijk de nek van Maryia was gaan masseren. Zij had dat prettig gevonden.

Not so Vitja. 

Toen Chantal een opmerking maakte over de manier waarop ze hun kinderen opvoedden – of beter gezegd: niet opvoedden – waren de rapen gaar.

Waar bemoeiden we ons mee?

Elke dag werd er een update gegeven over de toestand van Bog, de waterschildpad in hun met webcams volgehangen flat in Charkov. Op de webcam was te zien dat Sofja, het 88-jarige tantetje dat belast was met de zorg, het niet zo nauw nam met de vitaminen, om nog maar te zwijgen van het verschonen van de bak, een karwei dat niet lukte zonder hulp van de plaatselijke slager.

‘Dat je zo’n liefde voelt voor een waterschildpad,’ mijmerde Chantal.


* * *


We hebben onze vluchtelingen, met zwaar gemoed, een ultimatum gegeven. Na een half jaar was de rek eruit. We voelden ons vreemden in eigen huis. Nu hou ik van ’t vreemde, ’t vreemde houdt het leven kruidig, maar volgens Chantal leek het alsof wij te gast waren, ook nadat we hen het tuinhuis hadden gegeven en wij weer in onze eigen slaapkamer lagen.

‘Los daarvan,’ zei Chantal, ‘Maryia doet geen poging om werk te zoeken. En Vitja…’

‘Hij is depressief schat. Dat begrijp jij toch?’

‘Wie niet depressief is, werpe de eerste steen.’

Maar wat nu? Moesten we ze soms afzetten bij het Leger des Heils, die dikwijls bespotte, maar o zo onmisbare organisatie?

Mijn buurman vond een pracht van een sociale huurwoning op de Meeuwenlaan in Noord, dat door gegadigden op de urgentielijst was geweigerd, omdat het gedoemd zou zijn. De vorige bewoner zou zich hebben opgehangen met het touw om de deur te openen; een jongetje zou zijn zus hebben overgoten met hete thee; dat werk.

Genadeloosheid is een eis voor een schrijver, maar in de wereld van het goede is zij contraproductief. Je moet de waarheid een beetje verhullen, aankleden, om dingen gedaan te krijgen, en alleen door dingen gedaan te krijgen, verander je de wereld.

Maryia slaakte een vreugdekreet toen we het nieuws vertelden. Ze konden er meteen in. Wij zouden helpen met de huur, ik zou met Vitja klussen en inboedel bij elkaar zoeken.


* * *


Bij het opruimen van de zitkamer vond ik Maryia’s dagboekje tussen de kussens van de bank. Ik vroeg me af of ze die misschien expres had laten liggen. Hoe kon ik mijn nieuwsgierigheid bedwingen? Het kostte me dagen om haar handschrift te ontcijferen, en met behulp van Google Translate in leesbaar Nederlands om te zetten.


Droomhuis aan het water… Aardige mensen. Rijk, maar toch op de centen. Het valt niet mee om onze dankbaarheid over te brengen, het lijkt alsof ze die niet willen accepteren. Doet me denken aan Stalins woorden: ‘Dankbaarheid is een aandoening die vooral voorkomt bij honden.’


Zij is ziek, maar ik kom er niet achter wat ze heeft. Wat hij precies doet behalve voor zijn vrouw zorgen, en een beetje voor ons, is mij niet duidelijk. Slordige man. Leest veel. Soms flirt hij openlijk met me, dat is een beetje awkward, maar ja. Vitja vindt het niet erg, of hij heeft het niet in de gaten.


We hebben flink door Amsterdam gebanjerd. Leuke stad. Geen Charkov. Ik heb onze gastheer verteld dat Charkov vroeger een plek was waar veel kunstenaars en schrijvers woonden en werkten; daarover meende ik hem weer te horen opscheppen tegenover de buurman.


Nederlands is een gek taaltje, maar lijkt op Duits, dus is een ‘makkie’ voor mij.


Ze willen niet dat we langer douchen dan vijf minuten. Dat is wel erg kort. Toen we de jacuzzi ontdekten, hebben we daar één keer ingezeten, maar we kregen de indruk dat ze dat eigenlijk liever niet hadden.


Liever niet: een uitdrukking die ik veel hoor.


Volgens mij willen ze dat wij wodka drinken, zodat zij ook wodka kunnen drinken.


O, de veerkracht van de jeugd! De kinderen gaan naar school, hebben vriendjes gemaakt met wie ze basketballen aan de overkant van de gracht.


€260 ‘leefgeld’ van de gemeente! Ik heb wat rondgevraagd voor werk, maar er lijkt geen behoefte aan een Duitssprekende. Sinds kort vertaal ik voor Sneeuw, een piepkleine uitgeverij. Oekraïense literatuur staat in de belangstelling, maar ik verdien bijna niets. Vitja brengt zwart geld binnen met recitals op op NS stations.


Gisteren stond er opeens een bestelbus van een hulporganisatie voor onze deur in Noord. Weet je wat ze kwamen brengen? Bog! Met bak, verwarming, eilandje en al. De kinderen wisten niet hoe ze het hadden!


* * *


Toen ging het bergafwaarts met Chantal. Het was te voorzien, maar ook weer niet. Ze werd tot twee keer toe met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Daar ligt ze nu nog steeds, nauwelijks aanspreekbaar. Ze is een harde, maar ook aan haar hardheid komt een eind. Twee van onze zoons zijn overgekomen uit het buitenland. We houden om de beurt de wake bij haar.

Afgezien van wat voorbarig, illegaal vuurwerk in de verte, is het doodstil in het ziekenhuis.

Dan steekt Maryia haar hoofd om de deur, met een enorme bos bloemen. ‘Wij willen jullie bedanken. Voor alles.’ In Oekraïne wordt geen kerst wordt gevierd, legt ze uit, alleen oud & nieuw. ‘Wij willen jullie daarvoor uitnodigen.’

‘We zullen kijken,’ fluister ik, ‘of we kunnen komen. In elk geval bedankt voor de uitnodiging.’

Ze moet alweer gaan, kinderen van school halen, gelukkig is het schoolplein vlakbij.

Maryia leunt voorover om Chantal, die de hele tijd nog niets heeft kunnen zeggen, ten afscheid te omhelzen. Ik zie hoe ze allebei hun tranen inslikken. Door hun natte ogen heen breekt een lach. Het is vrede, soort van.   

Reviaanse overlast


Onder het raam waar Gerard

de avonden doodsloeg en tot leven wekte

tettert stampmuziek

uit geluidsboxen van gemotoriseerde gasten.


Het is stervenskoud maar

er wordt getrouwd

door lieden hoewel onzichtbaar

op geheel eigen wijze.


Ik stel mij voor hoe de volksschrijver

de rituele manifestaatsie

in zijn straat letterkundig

zoude hebben getackeld.


Liefde, allemaal goed en wel,

maar een bruiloft

vandaag de dag –

is zulks werkelijk van node, enzo.


Naar alle waarschijnlijkheid, voorts,

moet worden gevreesd,

maar het zoude Allah en de Zijnen sieren

als het een tandje zachter kon.


Dit gezegd hebbende

zou ik wel nog hier en daar

enige tuchtigingen

opgelegd zien.

Bij de dood langs

Gister met mijn moeder bij de dood langsgefietst.

Ze was wel wat zenuwachtig, want ja,

de dood in de ogen kijken – of aanraken, althans –

is wat anders dan vreesloos speculeren.


De bladerpracht was niet de oorzaak maar

we fietsten fout; de rijstijl van mijn moeder

houdt het midden tussen onbesuisd

en roekeloos. Wij zijn één.


We parkeerden voor de laagbouw.

De zonen heetten ons welkom.

De dood lag achter een wandje.

Wij vermorsten geen tijd.


Ze kwam toch nog als een verrassing.

Schokkend anders, de vriendin,

haar huid wit als kipfilet,

hoofd opzij, spleet tussen de lippen,


alsof ze verlegen was met de situatie,

zich schaamde voor haar

onomkeerbaarheid,

voor alles, voor ons.


Mijn moeder huilde kort bij het ophalen

van een herinnering en vroeg, dromerig:

‘Waar zou ze nu zijn?’

‘Ik denk hier,’ zei ik. ‘Voor onze neus.’

Twee polaroids



We hebben twee polaroids, met negentien jaar ertussen.

Op de ene zitten twee mensen op het trappetje van een brownstone,
twee mensen die wij ooit waren.

Blije apen. Onbezoedelde zielen.

De andere is gisteravond in het restaurant om de hoek genomen
door een voorbijkomende polaroidfotograaf.

Vijf euro kostte hij.
Jij had dat bij je.

Sadder and wiser
heet dan de uitdrukking te zijn

Maar toch: een polaroid.

Samenleven is samen
polaroids verzamelen.


Natuurlijke dood




De natuurlijke dood als oneindige moeheid,

als niet meer kunnen, op zijn –

niet levensmoe –

maar te moe om te leven


Ik kwam tot deze definitie toen ik mijn vader

hoorde verzuchten dat hij zo moe was, zo moe –

te moe om zich te verplaatsen, te praten,

te eten, te ademen


Edoch nadat hij een half uur op bed had gerust

lokte ik hem er weer uit met een wijntje –

hij was behoorlijk opgeknapt,

als begon hij aan een nieuwe jeugd


Ik vertelde hem over een meisje van zeventien

dat dood wil dat niet meer leven wil

dat klaar is met het leven –

ze heeft van alles geprobeerd, het lukt maar niet


Mijn vader nam een slokje van zijn wijn,

hij at een nootje, nam een hapje

van het toastje dat ik voor hem had belegd met kaas

en zei bizar


 

Een grote vermissing

waar is iedereen
waar is iedereen gebleven
waar zijn al die mensen
die ik door mijn hele leven
heb ontmoet bekenden, oude en halve vrienden, contacten
vijanden waar zijn ze

ik loop over straat en ik zie ze niet
ik zie alle mogelijke mensen in de stad
maar dat zijn allemaal anderen
met andere geschiedenissen
andere relaties tot elkaar en tot mij

herkennen we elkaar niet meer,
omdat we blind zijn geworden
onverschillig gevoelloos doof

nee nog niet
de bekenden hebben zich teruggetrokken in hun holen
net zoals ik me heb teruggetrokken in het mijne
en ze zullen zich hooguit weer laten zien
– hoewel niet aan mij –
bij het afscheid

algemene relativiteitstheorie

denk je god wat een leven denk dan even

aan een vluchteling die nergens welkom is


ben je een vluchteling die nergens welkom is

denk dan even aan iemand die achter is gebleven

en ’s nachts wakker wordt gehouden door bommen


word je ’s nachts wakker gehouden door bommen

denk dan even aan iemand die een been heeft verloren

of een oog door een gemeen geplaatste mijn


viel je ten prooi aan een gemeen geplaatste mijn,

denk dan even aan iemand die gemarteld is, of verkracht


ben je gemarteld of verkracht

denk dan even aan iemand die een kind heeft verloren,

of een kind zijn moeder, of vader


heb je je kind verloren, of een ouder, denk dan even aan iemand

die de liefde kwijt is die het leven zin gaf


ben je iemand die de zingevende liefde kwijt is

denk dan even aan iemand

die op het punt staat het leven te verliezen


sta je op het punt het leven te verliezen

denk dan even aan iemand die niet meer leeft


ben je iemand die niet meer leeft

wees blij dat je niet meer hoeft te denken


Vier ZKG's voor een regenachtige zondag

1. Grenzen aan het laconieke

Alles is niets
voor wie nergens iets in ziet
Tot iets toch alles blijkt
en er niets van over blijft

2. De tegenwoordigheid van de jeugd

Werelden aan de vingertoppen

Universa aan de schone voeten

Jonge verveelde goden krijgen een paniekaanval

de jacht naar uppers geeft downers

Het brein leeggezogen

Het hart gehalveerd en uitgeperst

Opgebruikte citrusvruchten


3. Leescrisis


ik scrol

tot ik tol

tot ik vol ben

                                    en


                                                            dol


4. Sonnet (naar Lucebert)



Kont

Tiet

Tiet

Kont


Kut

Lul

Lul

Kut


Zaad

Ei

Kind


Zaad

Ei

Kind


Natuurlyriek (echt)

Er is een Lyriek die wij in Ere herstellen

Hele, Ware, Pure Schoonheid

Die erom schreeuwt te worden vereeuwigd

Voordat het Te Laat is


Zoals die Avond op de Camping

Toen er een Zangvogel zong

Ergens op een tak onzichtbaar

Zo geraffineerd, zo Delicaat

Dat kan, dachten wij, geen Nachtegaal zijn

Dat zou Te Mooi Voor Woorden zijn

Dit moet een valse nachtegaal zijn

Om ons lyrici te misleiden


Toch maar even de App gecheckt

Of dit niet toch per Ongeluk

En Verdomd voor het eerst in ons Leven

Hadden we Hem Echt Gehoord





 

Zweefvlucht

 


Herfstiger




dichters die het over de herfst willen gaan hebben
hebben het makkelijk deze herfst
nog voor goed en wel
overal dood en verderf
alles stuk in grote scherf
niemand die zegt leef
iedereen die zegt sterf

en ik? ik veeg bladeren bijeen
op een doodstil kurkdroog erf
ze zijn groter doder dit jaar
kronkeliger krokanter
wat zout er overheen
en zo bij de borrel
in de aula van het knekelhuis

maar wat doet het ertoe
het gaat niet om de familie
het gaat niet om de soort
het gaat niet om de botanie
het gaat enkel en alleen
krikkrak schrans nerf
om vroegere vergankelijkheid

Narratief

In het dennenbos, aangenaam beschut, zit ik achter mijn laptop als vriend M. passeert, met zijn kinderen, 13 en 7.
Zit je te zoomen? vraagt die van 7.
Ik schud van nee.
Ben je een lezer, vraag ik aan die van 13.
Ze leest thrillers, zegt M.
Maakt niet uit, als je maar leest, hoor ik mezelf zeggen. De schrijver als onbezoldigd CPNB-medewerker. Mijn eigen 13-jarige leest helaas niet meer, hopelijk begint hij ooit weer.
Pappa, zegt de 7-jarige, waarom zijn wij gestopt bij deel 5 van Harry Potter?
De verhaallijnen werden te ingewikkeld, zegt M.
En het is ook best eng toch, zeg ik.
M. knikt.
Ik raad, zoals altijd, Alleen op de wereld aan, van Hector Malot, in de wat archaïsche vertaling van August Willemsen. Dat boek staat nog steeds als een huis. Ontroerend, spannend, grappig – in die volgorde.
Ik ben in de laatste van Salman Rushdie bezig, zegt M.
En?
Nogal veel, eh... narratief. Ik weet niet...
Ik denk dat ik begrijp wat je bedoelt. Maar hij kan wel schrijven, Rushdie.
M. knikt.
Misschien is dat het probleem, bedenk ik, als M. weg is, dat als je kan schrijven, dat het narratief het overneemt. Niet het verhaal, maar de vertelkunst.
Enige uren later attendeert M. mij op de aanslag op Rushdie in New York.
We speculeren dat Rushdie precies op het moment dat wij over hem spraken, in zijn nek en buik werd gestoken.
'Ik heb wel zin om nu door te lezen,' zegt M.
Ik knik. 'Ik dacht aan een verhaal over een schrijver die zijn eigen dood in scène zet om de aandacht voor zijn werk te vergroten,' zeg ik tegen M.
'Dat heeft Houellebecq toch al eens gedaan? In Platform?'
'Het is niet een heel origineel gegeven. Maar ik dacht, ik werk het nog eens uit.'
Misschien moet mijn verhaal gaan over een schrijver die erover denkt een verhaal te schrijven over een schrijver die zijn eigen dood in scène zet om de aandacht voor zijn werk te vergroten.
Misschien ook niet.




Andere schepselen

1.

In alle vroegte een colonne luid snaterende ganzen

Of eenden; ik kan ze niet zien, ik hoor ze alleen.

Ze scheren voorbij, over het dak heen. Consternatie.

Waar gaan ze naar toe. Waar hebben ze het over.


2.

Een kraai die op een tak dichtbij gaat zitten.

Ik denk dat ik hem als enige hoor.

Hij krast vier keer, zwijgt, en krast opnieuw vier keer.

In de verte klinkt soortgelijk gekras.


3.

Ik heb twee wespenvallen gekocht,

Maar ik weet niet of ze werken.

Ze hangen aan de boom. Ze werken.

Massamoord in een mum van tijd.


4.

Er komt een muisje de hoek om kijken.

Zal wel een bosmuisje zijn.

Deinst niet terug voor stadsmensen.

Oogjes, oortjes. Ik ben ontroerd.


5.

Op het strand vind ik voor de zoveelste keer

Het bekende platte, witte, schuimachtige bot.

Sepia. Het rugschild van de sierlijke zeekat,

Een onwaarschijnlijk fantastisch beest.