In de auto, op weg van het station naar huis,
steekt mijn moeder de vinger in haar mond
waarmee ze zojuist een druppel bloed veegde
uit het wondje
op de enkel
van mijn dochter.
Als we weer weggaan en een chocoladebeer vergeten
die mijn vrouw voor mijn dochter heeft ingepakt,
komt mijn moeder hem nabrengen
zwoegend op de fiets
door de motregen
in de stad.
Gedurende ons hele verblijf zuigt mijn vader
vanuit zijn stoel de verschijning van mijn dochter
haar hele wezen, het eeuwig speelse, in zich op
als een kind ranja
door een rietje
in de zomer.