De zelfkant van een eiland




Om 02.49 uur is er een regen van dode vogels die op de verwoeste aarde neerploft; alleen de gieren blijven biddend hangen aan de hemel. Plots schieten ook zij pijlsnel omlaag en steken vraatzuchtig hun kale kop in de karkassen van de gezwollen mensen en dieren. Wanneer de koppen weer naar buiten komen zitten er grote brokken ingewanden aan de gebogen snavels, druipend van bloed en vet. Op de ruïnes van de steden en dorpen krioelen de insecten met overladen magen tussen de ontvleesde menselijke en dierlijke lichaamsresten. De mieren verlaten nu hun verstoorde staten en trekken in ontelbare, geordende legers op voor de afstraffing. De oververzadigde gieren en insekten tussen de skeletten en riffen kunnen geen weerstand bieden en worden alle vernietigd. Wanneer deze vergeldingstaak is uitgevoerd, klampt elke mier zich aan een ander en na een rituele dodendans verwonden beide partners elkaar met hun mandibels pols en doen hun moordend gif in elkander overgaan. Niets leeft meer op het vasteland.
Ah, de bevrediging van het apocalyptische schrijven. Bovenstaande las ik aan het eind van 'De morgen loeit weer aan' van Tip Marugg. Als literatuur de lezer in staat stelt naar een andere plek te reizen die zij nog niet kent, zonder van haar krent te hoeven komen, dan is Marugg in zijn missie geslaagd. In nog geen honderdvijftig pagina's neemt hij je mee naar de zelfkant van een Caraïbisch eiland, naar een wereld die niet meer bestaat en tegelijk altijd heeft bestaan. Deze roman bevat vele parels. De jeugdherinneringen aan de naïeve priester-oom in Venezuela, die gevangenissen bezoekt. Of de boer die zijn arm in zijn moeizaam barende koe steekt, daarbinnen het vastzittende pootje van het ongeboren kalf rechtzet, en voor deze daad bedankt wordt met een lik over zijn hand van de moeder. Of de kijvende vrouwen uit het dorp die een geheel eigen methode voor conflict resolution hebben: ze stellen zich op aan weerszijden van de rivier en beginnen elkaar verrot te schelden. Dorpelingen kiezen partij. Als de woorden op zijn, volgt het moddergooien. (Zouden we hier ook moeten doen. Mediator onnodig.) Maar het mooiste beeld dat Marugg schetst is van de ik-figuur, een homo tragicus die zijn laatste nacht op de veranda doorbrengt met vier (elkaar hatende) honden en whisky en bier binnen handbereik. Is De morgen loeit weer aan de Nederlandse, of beter gezegd, de Caraïbische Under the vulcano? Misschien. Hoe dan ook: wie gaat dit meesterwerk verfilmen?

Droomdouche



Douchen is een vorm van goedkope en efficiënte zelf-therapie, wij maken er veelvuldig gebruik van, maar volgens A. kon de douche in de postzegelbadkamer beter. Omdat we een keer in een AirBnB huis hadden gelogeerd met een regendouche, tropische douche, nucleaire douche of noem maar op, werd dit haar nieuwe project. Op een dag bracht de post slordig ingetapete dozen. Daar bleek de droomdouche in te zitten die A. voor weinig op marktplaats had gescoord. Maar: hij paste niet, constateerde de zwarte loodgieter die ze voor de installatie had ingehuurd. De hart op hartmaat van de kraan kwam niet overeen met die van de waterleiding. Een lang verblijf onder het ouderlijk bed viel de droomdouche ten deel. Maanden, misschien een jaar, lag de douche stof te vergaren, totdat hij me dermate tegen de borst of eigenlijk de stofzuiger begon te stuiten, dat ik een poging ondernam om S-koppelingen te bemachtigen. Bent u er nog? Gaan douchen? Vanochtend kwam de door mij tegen volgens A. een bespottelijke prijs ingehuurde witte loodgieter met bijbehorende koppelingen. (Voor de goede orde, de witte loodgieter had een niet-witte compagnon, dus qua inclusie kan mij niets worden verweten. Hem ook niet trouwens.) Wat bleek: de S-koppelingen voldeden niet. Het bleek onmogelijk om de droomdouche te installeren in de postzegelbadkamer. Wat hadden we ook gedacht? Wacht even, zei de loodgieter, wat als ik er een andere kraan opzet die wel past? Die had hij nog wel in de winkel liggen. Klabang! Ieder markplaatsvoordeel was tegen die tijd verpulverd maar de grootste hindernis was genomen. Nu de tamelijk ingewikkelde douchestang voorzien van douchekop die nog het meeste weghad van een portobello-champignon met jeugdpuistjes. 'De originele ophanging ontbreekt,' zei de loodgieter. ARGH! In een vlaag van pragmatisme en ook om voor eens en voor altijd van het droomdouche-debacle af te zijn, spurtte ik naar de dichtstbijzijnde Praxis, kocht daar lukraak montagebeugels en die – hoera! – voldeden, mits versmald middels een stukje rubber uit de rubbermat die in de tuin ligt te verkruimelen. Jawel, we hebben hete regen. Alleen valt de druk tegen. Wie heeft er nog een zes liter combiketel?

Woede




Face your anger
, zegt psychiater en violist Esther van Fenema in een interview tegen Els Quaegebeur in Het Parool. Jammer genoeg geeft ze geen tips, maar misschien staan ze in haar nieuwe boek, Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn?
Ik las trouwens fuck your anger, maar dat zal wel een frölkiaanse verlezing zijn geweest. Ik moet ook een leesbril. Hoe dan ook, of je je woede nu onder ogen moet komen, of hem (haar?) moet neuken, de vraag is natuurlijk hoe. Ik heb ooit eens ergens gelezen dat schreeuwen en stampen werkt, in die zin dat het een redelijk gezond coping mechanism is. Met andere woorden, als je schreeuwt en stampt wordt je woede vanzelf minder. Je gooit hem/haar er uit, als een ongewenste gast op een feestje. Slaan helpt natuurlijk ook. De persoon op wie je woedend bent slaan, schoppen, krabben, bijten en in het gezicht spugen, dat is een uitstekende, en beproefde manier om je woede te uiten.
Ook dingen kapot maken in je woede-uitbarsting lijkt me therapeutisch verantwoord. Elk huis zou een sloopkamer moeten hebben, een ruimte waar je ongestraft spullen stuk mag maken voor je emotionele gerief.
Hier is een vraag voor Van Fenema: hoe hard mag je de persoon slaan op wie je woedend bent? En mag die iets terug doen? Dit is het grensgebied tussen psychiatrie en ethiek. Ik zou zeggen dat een vrouw die is misbruikt, de dader, indien zij/hij dat wenst, hard, heel hard mag slaan. Lang ook. Mij dunkt dat dit zowel voor de misbruikte als voor de misbruiker op een of andere manier helend werkt, ook al gebeurt het jaren later.
Wat als de dader niet in de buurt is, of niet meer leeft? Mag die woede dan op iemand anders worden afgereageerd? Moeten we in de sloopkamer ook nog een beukpop ophangen?
Ik ben geen psychiater – ook geen ethicus trouwens –, maar je zou een schema kunnen maken van het geweld dat geoorloofd is om de woede van het slachtoffer van een trauma tot zijn recht te kunnen laten komen.
Face your anger, indeed.
Dan zijn er mensen die hun woede op zichzelf richten, bijvoorbeeld door zichzelf te beschadigen. Ik ben benieuwd wat Van Fenema tegen zo iemand zegt. Ga viool spelen?


Uit het leven van een mug

Martin Kratochvil


Het was nacht, mijn favoriete dagdeel, en ik vloog een ruimte binnen die leek op een slaapkamer. Ik zeg leek, omdat het eigenlijk geen aparte kamer was, meer een compartiment van een grotere kamer, maar dit is zifterij. Ik ging hoog op het gordijn zitten en keek eens om me heen. Duisternis, inderdaad, alhoewel die in de zomer gelukkig niet helemaal volledig is; hoe dan ook vertrouw ik op mijn reukorgaan. Ik koerste op de muur af, cirkelde daar rond en vond een nieuwe rustplek op het hoofdkussen, vlak naast de ingedrukte wang van  een moeilijk kijkende man. Dit bed, had ik al in de gaten, was voorzien van drie hoofdkussens; nochtans lagen er, als ik op mijn intuïtie mocht afgaan, twee mensen. Hoe dat zo? Het deed er niet toe. Mijn aandacht werd getrokken door een blote schouder. Zou mijn gezoem mijn bedoelingen verraden? Ik heb met dit risico leren leven. Het maakt het ook spannend. De blote schouder leek me toe te behoren aan een lichte slaper. Die indruk had ik gekregen omdat hij in de korte tijd dat ik in de 'slaapkamer' was, al enige keren had bewogen. Kleine zinloze bewegingen, die op mijn lachspieren werkten, als ik die had (bij mij zit de lach in mijn anus). De benen werden verplaatst, de handen nu eens hier dan weer daar neer gelegd; mutaties waarvan je als buitenstaander denkt: wat wil de mens? Enfin, het was tijd om toe te slaan voordat de schouder van positie zou veranderen. Je had van die lui die, alsof ze van te voren waren gewaarschuwd, of een zesde zintuig hadden voor mijn vrouwelijke aanwezigheid, ineens dekking zochten onder hun lakens, of hevig om zich heen begonnen te slaan. Arme stakkers. Maar nee, deze schouder bleef stug waar hij was, ook toen ik er op neerstreek en de huid inspecteerde. Dik, vet en hier en daar gehavend. Kon ik hier een proefboring maken en alvast wat spuug inspuiten? Ik tastte de boel af met mijn zuigende monddelen. Ik maakte kleine vliegende sprongetjes, maar de klomp vlees bleef stil, ik kon geen voorbereidingen bespeuren voor een klap, die wist ik, waarschijnlijk toch zou missen. Ha! Dat bezorgt me misschien nog wel het meeste bevrediging: het teasen, kietelen, tarten. Dat bloed kan me welbeschouwd gestolen worden.

Oppas



Ze stond voor de deur, zag ik door de smalle ruiten in het hout, en ze had weinig kleren aan. Nu ben ik diep in mijn hart een naturist, een nudist en noem het maar op, en zeker als het heet is, mogen van mij de meeste kleren uit (voor mannen maak ik een uitzondering wat betreft de blote bast; het spijt me, maar dat vind ik geen gezicht, ook niet als het een afgetraind bovenlijf betreft), maar waarmee de oppas aan de deur verscheen tartte mijn libertijnse grondhouding. Ze was erin geslaagd precies datgene aan te trekken, waardoor je aan niets anders kon denken dan aan wat eronder zat.
Ik probeerde dus te focussen op haar gezicht, waarin overigens – een detail dat mijn gemoed weer richting de ontroering doet overhellen –, een slotjesbeugel de aandacht opeist. Die zal ze zelf wel haten (ik heb het niet gevraagd), totdat hij uit mag natuurlijk, dan is ze af.
Ze droeg een piepklein hagelwit topje, een piepklein hagelwit broekje en hagelwitte gympjes, als een soort omlijsting van haar gebruinde hals, buik en benen.
'Vergeleken bij dit meisje is Lolita een muurbloempje,' oordeelde A, die niet alleen als mens en als vrouw maar vooral ook als fotograaf oog heeft voor dit soort dingen.
Toen we vijf uur later terugkwamen, zag ik gympen in de gang staan die mij niet bekend voorkwamen. Jongensgympen.
Vooraf had ze gevraagd of het goed was als er iemand langskwam, ook in verband met corona, en daarop had ik uiteraard bevestigend geantwoord. De weddenschap met A. of het een vriendje was of toch een vriendinnetje die haar zou vergezellen, had ik gewonnen.
'Leuke jongen,' luidde het commentaar van Kletsmajoor de volgende dag over de oppassituatie.  

Wildzwemmen



Ik heb een slok Amstel op. Niet het bier, de rivier. Ook niet vrijwillig trouwens, ik was in gevecht met Kletsmajoor en zijn vriendje. Ik probeerde hun zwemband te enteren, waarop zij de tegenaanval inzetten, die bestond uit een niet aflatende hoeveelheid toegeworpen water.
Het Amsterdamse grachtenwater schijnt het schoonst te zijn van Amsterdam. Dat is heel mooi, en gratis zwemmen doe ik al jaren met plezier. Ik ben zelfs eens moedig in het kanaal voor mijn huis gesprongen, maar toen een dode vis mijn wang kuste, was dat minder dan romantisch. In de grachten van mijn jeugd waarde het botulisme, daar heb ik altijd angst voor gehad.
Waar smaakte de Amstel naar? Niet zo veel anders dan kouwe thee van verse munt, waarover misschien ooit een kat heen heeft gezeken (die grap heb ik gestolen van Jochem Myjer). Veel viezer dan de Amstel was het platje waar we waren neergestreken om het water op een ontspannen manier te kunnen betreden. Eigenlijk wilden we bij roeivereniging Berlage te water gaan, daar klim je immers gemakkelijk weer het vlonder op. (Het probleem van gracht-, kanaal- en rivierzwemmen, daar komt de te water geraakte soms te laat achter, is het weer terug op het droge zien te komen.)
Het platje dat we hadden gevonden bleek een dakloze/dronkelap-platje te zijn, vol scherven, verroeste en verse kroondoppen, halve en hele flessen, en er hing, dat was het minst aangenaam, een zeer penetrante urinelucht. We verhuisden toch maar naar het veldje voor Café Hesp, waar zoals gewoonlijk, pandemie of geen pandemie, hele volksstammen waren samengedromd. Niet zo gek, daar heb je twee trappetjes. Ontroerend toch wel (ik ben dikwijls ontroerd dezer dagen), hoe als een horde eendjes de zwemmers op hun beurt wachtten, watertrappelend (wat anders), om de trap te mogen bestijgen. Het uit een badpak druipende water van je voorgangster waarmee je dan soms wordt besprenkeld.
KM werd bijna geschept door een iets te strak voorbijvarende sloep. Hij had het niet in de gaten. Maar we zwommen, en we zwommen wild, dus het leven was goed.

Race barriers



Geboeid staarde ik gisteravond naar twee basketbalwedstrijden op één court: ieder rondom zijn eigen hoepel. Team A bestond uit hoofdzakelijk schaarsgeklede, gespierde mannen, hoofdzakelijk zwart (lees: vijftig tinten bruin). Team B bestond uit hoofdzakelijk vrouwen, keurig in tenue (dat zou wat zijn), en hoofdzakelijk wit (vijftig tinten roze). Bij Team A blies uit een bluetooth speaker grimmige rap waarin ik af en toe termen als nigga, bitch en ho opving; Team B basketbalde in stilte. Een vertederend detail dat ik bespeurde bij Team B was dat een van de blonde, of blond-achtige speelsters, behalve een haarband ook een echt basketball-shirt droeg met JORDAN erop.
Wat was hier aan de hand? Niets. Of alles. Was het toeval dat Team A en Team B qua huidskleur en sekse en klederdracht verschilden? Waarom speelden ze niet tegen elkaar (qua niveau waren ze duidelijk aan elkaar gewaagd)? Was hier sprake van spontane segregatie? Wat zou Team A hebben gedaan als Team B grimmige hiphop had geblazen uit een bluetooth speaker? Is het denkbaar dat een lid van Team B een basketbal-shirt van een witte basketbal-held had gedragen, zeg Larry Bird? (Larry who?) Wat als ze wel tegen elkaar hadden gespeeld, omdat dat van Rutger Bregman moest, en Team B had Team A verpletterd of andersom, wat had dat dan gedaan voor de race relations? Enzovoorts, enzoverder tot in de eeuwigheid amen.
Voor wie niets van basketbal afweet (zoals ik): zoals in zoveel sporten was de apartheid in het basketbal totaal. Totdat de race barrier werd gebroken, dat zal wel weer in de jaren zestig zijn geweest, en zo'n beetje alle witte spelers uit de sport werden verdreven.
Nu ik erover nadenk: wij in Kikkerland leven in het Amerika uit de vroege jaren zestig. We've got a long way to go.


Meneer en mevrouw slapen gescheiden



Aardverschuiving in familieland. De 11-jarige breekt uit naar het tuinhuis. Help! De zesjarige moet nu alleen in de kinderkamer slapen.
'Dan ga ik wel bij jou op de kamer liggen in het bed van je broer,' stel ik haar gerust.
'Alleen als je een onderbroek aantrekt,' zegt ze.
A. brengt haar naar bed, terwijl ik hem in het tuinhuis installeer, maar nadat ik weer veel te lang heb voorgelezen, en hem welterusten heb gewenst, staat hij opeens weer voor mijn neus. 'Hoe werkt de geluidsinstallatie?'
Wie op weg wordt gestuurd naar volwassenheid moet zelf de soundtrack mogen bepalen. De Beatles wil hij horen, en dan met name Strawberry Fields Forever. Van die song hebben we namelijk recent het lieve clipje bekeken op YT en trouwens, hij speelt het ook op gitaar. Hij zingt er zelfs bij, mooier wordt het niet.
Ik zet de geluidsinstallatie lekker hard. 'Wel dansen, hè.' Hij maakt wilde bewegingen en kijkt er gemaakt stoer bij. Misschien is elf toch de leukste leeftijd. Hij is zich nog onvoldoende bewust van de wereld, en toch is hij ook niet meer helemaal bleu.
Aan het eind van Strawberry Fields zit een coda, een halve minuut met gekke geluidjes die zogenaamd uit een zelfgemaakt instrument komen. (Een mix van drums en achterstevoren afgespeeld orgel, vermoed ik, en nog wat gitaar, maar dat zou ik moeten uitzoeken.) 'Dat wil ik als ringtone.' Hij knikt heftig.
Goed, en dan nu echt gaan slapen. Alleen, het blijft lang licht, en het tuinhuis heeft nogal wat ramen zonder gordijnen. Ik ben benieuwd of hij daar last van gaat hebben. Nee dus. Meneer heeft voortreffelijk geslapen. Of tot drie uur muziek zitten luisteren, dat zullen we nooit weten, want toen sliepen we zelf.
En mevrouw?
Als ze wakker wordt – er gaat niets boven een kind dat slaapt, maar een kind dat bezig is wakker te worden ontroert nog meer –  steek ik mijn hoofd over de rand van het bed en zeg: 'Goedemorgen zonneschijn. Kom je even gezellig bij me liggen?'
We kletsen. Geen woord over onderbroeken, gelukkig. De soep etc.

 

De tandarts uit Milaan



Hij spreekt het zangerig uit. Soe-uh-sai-duh. Met de klemtoon op sai. Alsof het een Italiaans toetje is. Maar hij heeft het toch echt over zelfmoord, de tandarts uit Milaan. Hij lacht er charmant verlegen bij, dat maakt het minder erg. Hij vertelt dat er onder jongeren meer doden zijn gevallen door zelfdoding dan door corona. Ik kan geen berichten vinden om zijn stelling te schragen, maar ondenkbaar is het niet. Ook al heb je nog zo'n pluk de dag-mentaliteit, als je restaurant elke dag leeg is, als je klanten niet meer bellen, als je tien weken zit opgesloten, ga je aan het plukken zelf twijfelen. De economische crisis van 2008 schijnt ook een opleving (raar woord in dit verband) van de statistiek te zien te hebben gegeven.
Ik zie hem niet voor me, de suïcidale Italiaan. Dan moet het dus wel heel erg zijn. Gegeven de cultuur, het klimaat, de natuur in dat land kun je je natuurlijk nog steeds van het leven beroven omdat het in je hoofd knettert, de situatie uitzichtloos is of de wanhoop te groot wordt, maar er is zoveel troost. Ik kan mij beter voorstellen dat iemand in een middelgrote Nederlandse gemeente de stekker eruit trekt, dan in een middelgrote Italiaanse gemeente, hoewel je natuurlijk ook hele sombere Italiaanse gemeenten hebt, en wie Gomorra heeft gezien, weet dat er in sommige delen van Italië nogal wat verborgen redenen zijn om dood te willen. (Daar staat tegenover dat La Grande Bellezza ondanks alles als een lang argument tegen suïcide kan worden gezien.)
De patiënten van de tandarts uit Milaan betalen sinds februari hun rekeningen niet meer. Daar klaagt hij niet over. Wel over de Italiaanse overheid, die er – jammer om dit cliché te moeten bevestigen – een potje van maakt. Er is allerlei financiële steun beloofd, maar er komt niets. Een aanstaand faillissement kun je een tijdje met montalcino, grappa of limoncello wegspoelen, maar op een gegeven moment voldoet dat niet meer.
Bij de tandarts uit Milaan zitten nog wel mensen in de wachtkamer, maar vooral voor controle. Kleine dingen. De grote werken, daar durven ze niet aan.
Misschien moet ik de tandarts uit Milaan eens in contact brengen met Borende Neef te Rotterdam. Die maakte jaren geleden de blits als tandarts in Italië, compleet met sportwagen, bella ragazza en cocaïne, als ik me niet vergis.

Verontschuldigende vaders



In het restaurant waar we lunchen ter ere van de verjaardag van mijn moeder, de vaderdag van mijn vader en het begin van de zomer, informeert de ober niet alleen naar onze fysieke, maar ook onze psychische gezondheid. 'Gewoon voor de lol hoor,' voegt hij er aan toe. 'Bent u bevoegd op dit terrein,' vraag ik. 'Wat, heeft u problemen?' kaatst hij terug. Om van alles af te zijn, zeg ik: 'Wij zijn nog nooit zo gelukkig geweest. Mogen we bestellen?' 
Mijn vader stoot zijn kop koffie om. 'Verdorie, wat doe je nou!' roept hij uit.  Door het metalen, gerasterde tafelblad stort mijn vaders koffie over mijn benen en schoenen; verrassend genoeg heeft mijn vader zelf katachtig zijn gezondheidsschoenen op tijd teruggetrokken, er is hooguit een spatje koffie zichtbaar op de punt. Ik buig voorover en begin met een servet te poetsen. 'Mijn broekspijp zit ook onder,' vis ik naar excuses, of in elk geval naar iets als 'wat stom van me', maar dat kan ik vergeten.
Ik vraag me af of ik mijn vader ooit sorry heb horen zeggen – in elk geval niet tegen mij. (Volgens mij heb ik dat wel eens tegenover hem gedaan, maar bij welke gelegenheid dat was ben ik vergeten.)
Zou dit weer een generatiedingetje zijn, vaders die zich niet verontschuldigen? Ik weet vrijwel zeker, maar ik zou het hem moeten vragen, dat zijn vader, mijn grootvader dus, zich ook nooit tegenover hem heeft verontschuldigd. Zoiets deed je niet. Verontschuldigen ging alleen omhoog in de hiërarchie, nooit omlaag. Het kan zijn dat vaders in die tijd minder aanleiding gaven voor excuses, maar ik denk eerder dat dit een mooi voorbeeld is van de niet zo stilletjes weggesijpelde vaderlijke macht.
Laatst was ik ontroerd en zelfs onder de indruk toen Kletsmajoor zich tegenover mij verontschuldigde (niet naar aanleiding van zijn opmerking dat ik niets met mijn schrijven verdiende, trouwens). En ik verontschuldig me uiteraard ook veelvuldig tegenover hem, ik doe niet anders, voor van alles en nog wat. Voor mijn kinderen zou een vader die zich nooit verontschuldigt ondenkbaar zijn.

Kapot



Midden in de nacht word ik zwetend wakker. Nee, ik zweet niet en ik slaap niet, dus ik kan ook niet wakker worden. Het is midden in de nacht, dat wel. Of vroeg in de ochtend. Misschien is het wel het uur van de wolf. Het dode uur. Dat moet het zijn, anders weet ik het ook niet.
Ik pak mijn telefoon en schijn om me heen. Waar ben ik? In een ruimte, inderdaad – ik heb me altijd al in een ruimte bevonden, maar de vraag is wat ik er doe en hoe ik er uit kom. Ik zie een deur. Die kan open. Is dit mijn kamer? Ja en nee. Ik herken wat boeken en kleren, en zelfs mijn tandenborstel (een paars geval) en een schetsblok en een potlood waar ik mee heb geprobeerd te tekenen (zonder veel succes). Op het schetsblok, naast een puntenslijper, als een soort uitwerpselen van een klein gedrocht: een bergje slijpsel.
In mijn oren zoemt het insect, het grote, onzichtbare insect, dat daar al jaren woont en er niet meer uit wil.
Het wordt me wit voor de ogen. Ik sta op, pak twee boeken van tafel en smijt die tegen de deur. Voelt goed. Welke objecten laten zich nog meer feestelijk slopen? Het halogeenlampje. Ik gooi het op de vloerbedekking, leg er een handdoek op en stamp het met mijn hak stuk. Mooi geluid. De stoelleuning oogt als een handvat. Ik zwaai het ding tegen het raam. Dat geeft lawaai, maar de stoel, noch de ruit sneuvelt. Ik raap hem weer op, hef hem boven mijn hoofd, en sla het ijzeren onderstel op de wastafel. In de spiegel schiet een barst, en als ik de klap herhaal, vallen de scherven eruit. Wat is destructie toch fantastisch. Hoe verrukkelijk om dingen kapot te maken. In een klap gaat de lamp aan diggelen. Met trillende vingers pulk ik een sigaret uit het pakje, steek hem in mijn mond en overzie het strijdtoneel. Moet ik de boel in de hens zetten?
Vreemd dat er nog niemand naar mij is komen kijken.
Is er wel iemand?
Ik ga op bed zitten met het schetsblok op schoot en slijp mijn potlood. Dat doe ik wel vaker. De punt van mijn potlood slijpen, net zolang tot hij zo scherp is als een naald. Telkens als ik de punt op het papier zet, breekt hij. Ik moet het anders aanpakken. Ik moet de punt zo ver in mijn huid prikken, dat er bloed uit spuit.

Dear Vladimir Nabokov:



If I called your novel Laughter in the dark exquisitely amusing, would that be a compliment, or a nonpliment? Your tone of voice remains marvelously light throughout the story, while the drama that takes place is everything but, melodramatic perhaps even. Case in point: Albinus, your protagonist, succumbs to sobbing not once, but twice. I can't remember another (male) protagonist in your novels crying.
He did make a mess of his life, this Albinus – Albert to friends. Foolishly he decides to leave his reliable but boring wife and mother of his young daughter for his mistress, the quicksilver Margot, who, it has been pointed out before, reminds us of Lolita. Do you agree? However, I thought Margot is much meaner. She and her old lover Rex play a nasty little game on the old man, especially towards the end, when Albinus loses his eyesight due to a car accident (not very likely this, but okay). At that point, the meanings of the title of your novel multiply.
I had a problem with the death of the daughter. Not that you let that happen; it makes for excellent tragedy. But I could not understand Albinus's response. It was inadequate. For a man of letters (he is an art professor), and a sentimental one at that, he should have been devastated by the event; it should have made him feel awfully guilty. But nothing of the sort is eating Albinus. He merrily continues his  impossible, disastrous relationship with Margot. And why – well, he finds her very attractive. His reasoning – 'I know I am hurting a lot of people I once loved, I know I'm ruining my fortune, but I will not give in to common sense'; the sheer recklessness of it – you describe very well.
What struck me is the shifting perspective you use. A contemporary writer would probably stick to Albinus, tell everything from his perspective, but you thought it much more interesting, and rightfully so, to hop from one character to the other and back.
It is hard not to admire your style. Witty but not too witty, ironic but never too ironic, clever but never outsmarting or pedantic. A writer should write about pain, loss and death, the stuff that makes one cringe, howl and weep, but preferably in a playful manner. If literature is a game, you've won, I guess.

I never knew how blue blueness could be.




He felt the barrel prod him; and, together with a faint detonation that seemed miles away, in another world, there came a stab in his side which filled his eyes with a dazzling glory.
'So that's all,' he thought quite softly, as if he were lying in bed. 'I must keep quiet for a little space and then walk very slowly along that bright sand of pain, towards that blue, blue wave. What bliss there is in blueness. I never knew how blue blueness could be. What a mess life has been. Now I know everything. Coming, coming, coming to drown me. There it is. How it hurts. I can't breathe...'
He sat on the floor with bowed head, then bent slowly forward and fell, like a big, soft doll, to one side.
Stage directions for last silent scene: door – wide open. Table – thrust away from it. Carpet – bulging up at table foot in a frozen wave. Chair – lying close by dead body of a man in a purplish brown suit and felt slippers. Automatic pistol not visible. It is under him.

Vladimir Nabokov, Laughter in the dark

Een nieuwe neuspunt



Ik was niet eerder aanwezig bij een dermato-chirurgische ingreep. Wie niet tegen bloed kan, kan rustig doorlezen want er kwam geen bloed aan te pas, alleen calamares, een scalpel, een aderdichtschroei-apparaatje en een tangetje met hechtdraad. Ik had niet eerder een chirurg in huid zien snijden alsof ze een vader was (oké: moeder) die het vlees snijdt aan tafel.
De ingreep bestond uit het verwijderen van de steel. Welke steel? Deze: de verlegde slagader uit het voorhoofd die de wenkbrauw van de patiënt verbond met de punt van de neus. Ziet u het voor zich? Elephant man, maar dan anders. Waarom zat die steel daar? Om de top van de neus, waarvan een stuk was verwijderd wegens basaalcelcarcinoom, te voeden met vlees en bloed. De steel kreeg drie weken om een nieuwe neuspunt te laten groeien, en nu mocht hij weer weg. 
De verdoving bleek het pijnlijkst. De naald ging niet alleen in de steel (waar ook gevoel in zit), alsook in de neuspunt (een van de gevoeligste plekjes naar het schijnt en inderdaad, wie zijn neus stoot, kan daarvan getuigen). De patiënt rilde maar gaf geen kik. Kwestie van opvoeding. Toen de verdoving werkte, sneed de chirurg bijna in het voorbijgaan de calamares-achtige steel door; daarbij kwam 'dus' geen druppel bloed vrij (de verdoving dichtte tevens de bloedvaten).
Vervolgens werd de snee in het voorhoofd, waar eerder de slagader was weggehaald, weer opengemaakt, niet om de slagader terug te leggen (die kan je namelijk missen als kiespijn), maar om de kleine spier die daarbij ook was meegenomen, terug te geven aan de wenkbrauw. 'Straks kunt u weer boos kijken,' zei de chirurg.
Nu nog het flapje op de neus bijknippen en vastnaaien. Hier was het allemaal om te doen. Toen hij eenmaal zat, zag hij wat bleek, een beetje als een clown die zijn neus in een bak meel heeft gestoken. 'Als de bloeding weer op gang komt, kleurt hij weer rood,' zei de chirurg. 'Op de punt van uw neus zitten nog wat haartjes die zijn meegekomen met het stuk huid van uw voorhoofd. Die kunt u zo weg laten halen.'
De verbluffende veerkracht en kneedbaarheid van het menselijk lichaam.

Zeep

L. Ron Hubbard


Bij mijn favoriete computerwinkel  – favoriet omdat hij op loopafstand is en omdat de man achter de toonbank, ik geloof dat hij uit het Midden-Oosten komt, altijd lacht en nooit de indruk wekt een probleem niet aan te kunnen, plus zijn scherpe prijzen – ligt een boekje van 30 pagina's getiteld Hoe je jezelf & anderen gezond houdt. Eerst dacht ik: dat boekje hoef ik niet te lezen, want ik weet al hoe ik mezelf & anderen gezond houdt. Toen dacht ik: wat doet een boekje over hoe je jezelf & anderen gezond houdt bij een computerwinkel? Tenslotte kwam de gedachte bij me op, dit zal aan mijn wachttijd hebben gelegen, het te lezen.
Ik begon achterin, bij de 'verklarende woordenlijst'.
'Zeep: een substantie die wordt gebruikt om te wassen of schoon te maken. Het zou een vaste of vloeibare stof moeten zijn, gemaakt van organische stoffen, die, wanneer ze gemengd is met water, voor een oplossing zorgt die alle ongewenste stoffen in de oplossing opneemt, waardoor het mogelijk wordt om ze weg te spoelen, wat resulteert in een schoon product.'
What the?
'Bleek: een sterke chemische stof die voor schoonmaken wordt gebruikt, die schadelijke bacteriën en ziektekiemen doodt.' Er staat nog net niet bij: 'injecteren tegen corona'.
Goed, nog één dan: 'Afzonderen: iemand met een aandoening volledig van andere mensen apart houden, zodat die aandoening zich niet zal verspreiden.'
Was dit een reclamefolder van de schoonmaakindustrie? Neen. Deze gratis informatievoorziening hebben we geheel & al te danken aan... •tromgeroffel•... de Scientology Church.
Hoe dan? Hoe denkt de SC zieltjes te kunnen winnen, lees: uw en mijn bankrekening te kunnen leegtrekken door het verspreiden van dit soort boekjes?
Ineens kreeg die term 'Afzonderen' en zijn verklaring in de lijst een hele andere betekenis. Aha! Nee, wacht even, het was me nog steeds niet duidelijk. Kan iemand die geen grand wizard is van de SC mij verlichten?


Zoom



Ik zit in een zoomvergadering met acht collega's te bomen over acht studenten van de Schrijversvakschool. Op het A'viertje dat mijn lieftallige meesteres me heeft toegeschoven probeer ik de sprekers te schetsen, maar ze zijn niet lang genoeg in beeld, of ik ben niet snel genoeg, dat kan ook. Ik denk het laatste. Snelschetsen met woorden gaat me beter af, maar dat ga ik niet doen, want als mensen ergens boos van worden, dan een onterechte fysieke beschrijving, zo van: Rogeria heeft een betonkleurige huid ('Ik hèb helemaal geen betonkleurige huid! Hoe komt die Frölke daarbij!') Overigens kon je uit de kwaliteit van het beeld van de gezoomde collega's afleiden dat het voor sommigen, ik noem geen namen, misschien tijd wordt voor een nieuwe computer. (Ik heb zelf net een nieuwe gekocht, vandaar.) Aan de andere kant: het gezicht van de vergaderaar veranderde hierdoor vanzelf in een soort fauvistisch schilderij.
Iedereen blijft over het algemeen keurig netjes zitten, behalve één docent, die steeds opstaat om thee te halen ('zonder thee kan ik niet nadenken'), en dan kijken we dus naar haar plafonnière (ik gok Ikea). Haar beeld vibreert nogal. Misschien komt het door haar uitspraken. Ze zegt bijvoorbeeld, off the cuff, als de beperkte belezenheid van sommige studenten aan de orde is: 'Ja, nou, ik lees ook geen boeken uit hoor. Alleen Harry Potter lees ik helemaal uit. Ja, na een tijdje lezen in de meeste boeken denk je toch: ik wéét het wel... Dan kom je in wat Renate Dorrestein heeft genoemd het zompige midden.'
Als schrijfdocenten geen boeken uitlezen, wie dan?
Achter haar, aan de muur, hangt een gedicht waarvan alleen de laatste twee regels leesbaar zijn: 'En het is lente en we deden het/ dezelfde nacht met alles wat dat zegt'. Was getekend Menno Wigman.
Als ze weer in beeld is probeer ik haar te schetsen, maar dat valt niet mee.
Ik zou haar toe willen roepen: 'Zing een lied!' Maar dan kom ik zelf in beeld, en dat is het laatste wat ik wil.

Boodschappenpiel


Klaas, de collega uit Dagboek van een postbode met de immense Zappa-collectie, is gisteren vijfenzestig geworden. Hij reageert geregeld op wat ik hier schrijf (haalt ook de fouten eruit; hij was ooit corrector bij Elsevier). Een geboren en getogen Rivierenbuurter. Toen hij mijn documentaire Melky had gezien, schreef hij: 'Wij woonden op de hoek van de Oude IJselstraat en de Waalstraat. Op de hoek van de Waalstraat en de Amstelkade zat de melkwinkel/levensmiddelenwinkel van Annie Bosse, een forse, alleenstaande vrouw van Zeeuwse afkomst, die ook wel bezorgde op motor met zijspan. Mogelijk was zij de eerste lesbienne die ik ooit heb ontmoet. Ik was thuis de "boodschappenpiel" en kwam dus veel bij de winkels in de buurt. Slagerij Balsing had zijn eigen koeien. Net om de hoek in de IJselstraat zat slagerij De Vries. En over 'het bruggetje' door de P.L. Takstraat naar de Burg. Tellegenstraat had je een paardenslager. Op de plek van de groenteboer op het pleintje bij de Waalstraat kwam later het "bloemenwinkeltje", gerund door twee gays. Er was ook nog een groenteman (Scholten) op de hoek van de Reggestraat en de IJselstraat. Tegenover ons huis zat het "stomerijtje" van de familie De Dood. Wij woonden boven de 'Centra' (een kruideniersketen) en een eindje verderop zat een Spar waar je voor een stuiver koekkruimmels in een zakje kon kopen.'Mooie herinneringen.Ik feliciteerde Klaas met zijn verjaardag. 'Wat ga je doen? Naar de hoeren?'Hij antwoordde per ommegaande: 'Tja.. Dat doet me aan mijn vader denken. Jaren geleden hadden we het een keer bij mijn ouders over "spijt hebben" en toen zei hij dat hij nooit naar de hoeren was geweest en mijn moeder zat daar dan bij met een gezicht van "hoor hem nou, die sufferd".'Wat is hij dan van plan? Hij gaat zichzelf een plaat cadeau doen natuurlijk, en wel bij platenwinkel Waxwell Records in de Gasthuismolensteeg.Klaas, voor jou heb ik Titties 'n' Beer nog even opgezet, de live New York versie uit 1977, waarin Frank Zappa de memorabele woorden uitspreekt: 'My problem is that I don't belong anywhere.' (Overigens spreekt hij op de versie die ik heb op CD, Zappa in New York, de memorabele woorden: 'Let go of your pickle.')

Een onwinbare, kansloze positie

Klara Bartilsson


Gelijk hebben en gelijk krijgen: hoe zat het ook alweer? Ik heb vaak het gevoel dat ik gelijk heb, maar niet krijg. Zou iedereen dat hebben? Ondertussen kan het me geloof ik on the whole minder schelen dan vroeger om gelijk te krijgen. Ik denk eerder: goed, jullie willen de waarheid niet onder ogen zien? Prima, leef maar door met je onjuiste veronderstellingen. Fijne dag.
Het gelijk moet je gegund worden. Als je gehoor heeft bepaald dat je teveel aan het woord bent geweest, of het woord niet (meer) verdient, of om andere extra-argumentatieve redenen je de mond snoert, dan heb je een probleem. Je kunt meteen opgeven, maar dat is zwak. Als je blijft drammen, als je dwars door andere mensen die het niet met jou eens zijn heen blijft praten, wordt de stemming er niet beter op.
Iets dergelijks was gisteravond aan de hand bij de vrijdagmiddagborrel in de achtertuin. Misschien kwam het door de drank, of door het plotselinge betrekken van de lucht en de daaropvolgende hoosbui, waartegen we overigens door parasols en een uitschuifbaar dak werden beschermd, dat men dacht: die Frölke, die gaan we geen gelijk meer geven. Die kan op zijn kop gaan staan, maar gelijk krijgt hij niet.
Ik hoorde mijzelf mijn punt herhalen. Ik beet me vast in mijn argumentatie (waar, zoals gezegd, en zoals ik nog steeds geloof, historisch en anderszins, geen speld tussen te krijgen is, maar waarmee ik zal u thans niet zal lastigvallen omdat hij zonder context nogal futiel lijkt) en verhief mijn stem. Misschien kwam het omdat ik in een leunstoel zat en de rest niet. Misschien kwam het omdat ik (zo hoorde ik later), de vrouw des huizes onvoldoende, of onvoldoende snel had bijgeschonken, en mezelf wel – want ook haar kreeg ik allang niet meer aan mijn zijde.
Ik wist allang dat ik mezelf in een onwinbare, kansloze positie had gemanoeuvreerd. Ja, ik had gelijk, inderdaad, heel leuk voor me, maar mijn gelijk was niets waard. Het bestond alleen in mijn hoofd. Ik haatte mezelf kort maar hartgrondig.
Geloofde ik werkelijk dat degenen met wie ik redetwistte thuis plotseling tot het inzicht zouden komen dat ik het bij het rechte eind had gehad, en mij alsnog dankbaar zouden zijn? 

Schrijvende artsen



Lunch met Medische Broer op onze oude lunchplek, eindelijk weer. De laatste keer dat we hier waren, pre-corona, lijkt erg lang geleden. Zeer ongebruikelijk is hij eerder dan ik. Althans, hij smst 'ik zit al', terwijl ik nog thuis ben. Ik spring op de fiets. Bij de lunchplek aangekomen, ontwaar ik geen Medische Broer. Word ik gedold, zit hij in de trein? Nee, samen met de ober komen we eruit: hij bevindt zich precies achter de grote plant die midden in het restaurant staat opgesteld, en nipt aan een glas witte wijn. Ik bestel ook een glas. Hij bestelt oesters. Hij ziet er goed uit, zeker voor iemand die dit jaar zestig wordt, en daar complimenteer ik hem ook mee, maar zijn wenkbrauwen zitten door de war. Twee haren links en twee haren rechts, alsof ze het zo met elkaar hebben afgesproken, gaan niet met de rest mee, maar staan haaks op de groeirichting. Ik leun voorover en kam met mijn wijs- en middelvingers zijn wenkbrauwen. Zinloos. Die recalcitrante wenkbrauwhaartjes laten zich niet in het gelid kammen, springen onmiddellijk weer terug.
Medische Broer benijdt me zegt hij, omdat ik tot ik doodval kan blijven werken. Ik berijd weer mijn stokpaard dat mensen die interessant werk doen, zoals hij, ook zouden moeten schrijven. Onder de schrijvers die ik bewonder zijn opvallend veel artsen. 'Hoe denk je dat Tsjechov aan zijn verhalen kwam? Die beschreef gewoon zijn praktijk.'
'Maar ik heb de woordenschat niet,' werpt Medische Broer tegen. 
'Woordenschat heb je niet nodig. Je moet wat dingen onthouden. Nee, wacht: je hoeft niets te onthouden, je hoeft alleen maar te kijken.'
'Ik denk er wel eens over om een cameraatje in mijn jas te stoppen.'
'Werkt niet. Je moet de camera in je hoofd gebruiken. Die filtert er meteen uit wat interessant is.' Ik slurp een oester leeg. 'Kijk, dat ik hier in het restaurant tegenover jou ga zitten en meteen jouw wenkbrauwen ga kammen, dat is iets waar je een verhaal omheen zou kunnen bouwen.'
'Gênant. Straks zit je met een servetje de kwijl rond mijn mond weg te poetsen.'
'Begin nou maar met schrijven.'
Inmiddels denk ik dat ik beter kan vragen of ik een keer mee de OK in mag.

Documentaire



Najaar 2005 streek ik vanuit Brooklyn New York in de Amsterdamse Rivièra neer. Om de hoek van mijn nieuwe 'woning' bleek een 'zuivelwinkeltje' te zitten, dat me fascineerde, en niet alleen omdat zulke winkeltjes in Amerika allang niet meer bestonden (als ze ooit bestaan hebben). Ik liet mijn oudste zoon er pakjes melk halen, en een halfje wit, en in het weekend een zakje chips, en meer artikelen die eindigen op -je, maar ik stelde me zo voor dat dit patroniseren onvoldoende nering zou blijken te zijn om het zaakje overeind te houden. De concurrentie met Birk van den Droek, Adli en Halbert Eijn was, nou ja, moordend (en zou trouwens nog moordender worden).
Ik besloot een kleine documentaire te maken om het einde van dit Amsterdamse instituut te, nou ja, documenteren. Het probleem was dat ik nog nooit een documentaire had gemaakt, ook geen kleine. Ik had alleen een semi-professionele Sony DCR-TRV900 camera ( in Amerika – tweedehands! – voor $2000 gekocht om de bewegingen van mijn zoon vast te leggen) en heel veel tijd (ik werkte aan mijn debuutroman, vandaar). Aan de andere kant, ik had ook geen enkele haast. Het enige wat ik moest zien te voorkomen was dat belangrijke ontwikkelingen aan het front van het zuivelwinkeltje, en de familie Landman, die het runde, mij niet ontgingen. Of dat gelukt is kunt u vanaf vandaag zelf beoordelen, want gisteren heb ik Melky, zoals de film heet, op het web geplempt (anders lag hij maar op een harddisk te verpieteren). Ik krijg zelden tot nooit een reactie en daar heb ik vrede mee (dit betekent ook geen haatpost, doodsbedreigingen en gifbrieven), maar ik zou u zeer erkentelijk zijn als u op YT iets achterlaat, al is het maar een *zucht*, of .... Opbouwende kritiek mag ook. Niet dat ik daar nog iets aan heb in de zin van dat ik nog meer documentaires ga maken (ik ben na Melky van mijn documentaire-koorts genezen) maar gewoon, om goede wil te tonen. Ook wat waard, heden ten dage.

  

Communicatie



Toen ik N. begeleidde naar een kliniek in Buitenveldert werd bij binnenkomst onze temperatuur opgenomen met een koortspistool. Een corona-medewerker hield het ding voor ons voorhoofd en we hoorden... geen pang. Ook geen klik. Helemaal niets. Behalve het instemmend gemompel van de corona-medewerker. Geen koorts. Een soort omgekeerde executie.
Door naar de wachtkamer. Daar werden we na 1 minuut geholpen. Ik heb wel eens andere wachttijden meegemaakt, maar we moesten niet te vroeg juichen want toen we in de behandelkamer zaten, en kennis maakten met de gemondkapte assistent, moesten we weer wachten op de specialist. De specialist was niet gemondkapt maar gaf uiteraard geen hand; ze maakte een soort oriëntaalse buiging, waarbij ze verzuimde zich voor te stellen of nadere uitleg te geven over de te nemen stappen. Ze liep meteen op N. af, bekeek de situatie, en zei: 'Oké, ziet er rustig uit. Laten we volgende week de ingreep plannen.' En weg was ze.
Ik weet niet wat ze verdient, dacht ik, maar ze verdient het snel.
N.'s gezicht stond op niet-begrijpend, ook nadat de assistente de afspraak voor de ingreep had bevestigd en nog eens van dichtbij een 'kiek' had genomen van de situatie.
Toen iedereen weg was, legde ik N. in mijn steenkolenmedisch uit wat de ingreep volgens mij behelsde. Ze was weer enigszins gerustgesteld.
In de lift naar beneden waren we het eens: communicatie is niet de sterkste kant van de medische stand. Wat voor medici vanzelfsprekend is, waar zij dag in dag uit, week in week uit mee te maken hebben, is voor de patiënt, die, zoals in het geval van N., nog nooit eerder in haar leven met deze tak van sport te maken heeft gehad, onbekend, bijzonder en dus een beetje eng. Je zou denken dat medici, toch geen domme mensen, begrijpen dat ze iets beter een keer te veel kunnen uitleggen, dan helemaal niet. Vooral aan wat oudere mensen.
Bij de uitgang zag ik dat de Uber 8 minuten op zich zou laten wachten. 'Gaat u maar buiten staan,' zei de medewerker die eerder het koortspistool had gehanteerd. 'Er is hier geen plek.' Ik wees op een alkoof, waar N.'s rollator precies in paste, en ik er ook nog bij. 'Oké, goed dan,' zei hij.
'Wilt u mij nog eens meten,' vroeg ik, 'ik ben wel benieuwd naar mijn temperatuur.'
'36,6.'

Woordenwisselingen



Ik sta te werken (dat is een tic van me) in de keuken rond 22.00, komt Kletsmajoor binnen, die vindt dat hij, nu hij bijna puber is, recht heeft op nog wat quality time in het tijdslot 22.00-22.30, en zegt: 'Ben je weer aan het schrijven?'
'Dat is mijn werk.'
'Ja, maar waarom? Je verdient er niets mee.'
Zijn plagerijen worden gemener. Daarin lijkt hij op zijn vader. Ik slik mijn jijbak in. Opvoeden is je kinderen  n i e t  met gelijke munt terugbetalen, telkens een verlies incasseren.
Hij druipt af, op zoek naar de moeder.
De volgende dag is KM niet uit bed te krijgen. Bezig in een Duitse klassieker, Meester van de zwarte molen. (Toen ik er een stukje uit voorlas, probeerde een jongeling zich net op te hangen in de schuur, maar de molenaar voorkwam dat. 'Ik bepaal wie er sterft!' riep hij. Leuk boek.)
'Bijna uit!' gilt KM als ik het boek uit zijn handen wil grissen.
'Kom op, we moeten naar school.'
'Nog één pagina. Nou ja, twee. Drie.'
Het ligt op mijn lippen om te sneren: wat vind je zo leuk aan lezen? Je verdient er toch niets mee? maar ik houd me in.
Later, als hij mokkend naar school fietst omdat hij weer eens vindt dat hij onheus is bejegend, je kunt hem niet bozer krijgen dan door hem onheus te bejegenen, ontsnapt er 'zeikerd' uit mijn mond. Ik heb er meteen spijt van. Ouders zeiken. Kinderen zaniken.
Een week of wat geleden, toen KM en ik een woordenwisseling hadden naar aanleiding van het thuisscholen - in mij is geen grote huisleraar opgestaan - kwam hij 's avonds naar me toe om sorry te zeggen. Ik was onder de indruk.
Misschien moet ik het vanavond tegen hem zeggen.

De val



Ik ben geen hinde meer, nooit geweest zelfs, maar ik ben wel altijd behept met overmoed, die me bij elke hindernis influistert: jij mag dan een dagje ouder wezen, maar dat betekent niet dat je deze niet kunt nemen.
Een keer per jaar op zijn minst word ik teruggefloten door de natuur.
Gisteren was de context aldus: ik was alleen thuis (hierover geen klachten). A. gaf me telefonisch een opdracht door. Volgens het principe eat that frog vervul ik iedere taak die mij stoort in mijn bezigheden onmiddellijk. Ik haastte mij naar buiten en zocht in het parkje naar lege pet-flessen (waar die lege pet-flessen voor nodig waren laat ik achterwege, dit leidt af van waar het me om gaat: de val). Toen ik klaar was werd mijn weg versperd door een hekje. Moet ik erbij zeggen dat het motregende? Dat ik dat hekje wel vaker heb genomen? Ik kan me niet meer herinneren dat ik een aanloop nam. Hoe dan ook, de spierkracht bleek ontoereikend, te lui, te efficiënt zo je wilt, bovendien had ik mijn handen niet vrij (vanwege de petflessen) waardoor mijn bovenlijf begon aan een baan naar de overkant van het hekje, zonder mijn onderlijf, omdat mijn schoenpunt bleef haken. Toen ik me realiseerde dat ik niet meer op tijd zou zijn om op de geëigende wijze te landen, toen ik wist dat ik ging vallen met andere woorden, vertrok in mijn hoofd een trein van gedachten. Zo direct ga ik pijn voelen. Wat voor pijn, waar, hoeveel? Stel dat ik niet meer kan bewegen? Ik moet op mijn rug op de stoep vallen, en niet op mijn schouder, want daar heb ik al weken last; nota bene: hoofd omhoog houden. Wat me vooral bijstaat is dat ik tijdens de val kalm was, geen paniek voelde. Of het was de kalmte die in elke paniek verpakt zit, het fatalisme.
Ik viel op mijn rug, krabbelde op en ging verder met mijn bezigheden. Zolang je kunt functioneren is er niets aan de hand. In nood wordt elk mens een utilist.
Toen ik het verhaal aan de buurtkinderen vertelde, heb ik, als een soort rondreizen circus, veel succes gehad met de schaafwond op mijn arm.
Vanochtend overal pijn. 'Mag ik medelijden hebben met mijn lichaam,' vroeg ik aan A.
Dat mocht.


Dear Femke Halsema,



Ik had je al eerder willen schrijven. Toen je burgemeesteres werd had ik je willen feliciteren, mede namens mijn vrouw, die, als ik het wel heb, een van je grootste fans is/was/is, en ook ik verheugde me op jouw regime, maar je hebt het je fans niet gemakkelijk gemaakt de laatste tijd.
Lieve Femke (lees in dat 'lieve' alsjeblieft geen seksisme, ik zou in een andere tijd net zo lief Lieve Job en Lieve Schelto hebben geschreven, graag zelfs): waar ben je bang voor? Je bent de baas over het leukste stadje ter wereld, we leven in de veiligste tijden ooit (zelfs als je corona meetelt; hoeveel slachtoffers ken jij? Dat bedoel ik) en, afgezien van de C-crisis, in de voorspoedigste. Dus je zou verwachten dat jij met enig zelfvertrouwen, met enige lichtheid en schwung als ik dat woord hier mag gebruiken, die bespottelijke ambtsketting draagt.
Maar als ik je berichten aan Ferd Grapperhaus lees, schrik ik van het gebrek aan zelfvertrouwen, en als ik je hoor in interviews, hoor ik vooral loodzware ernst en als ik zie hoe je je beweegt in het publieke debat, lijkt het of je door een moeras waadt.
Toen Amsterdam in lockdown ging, dacht ik: waar ben je? Je had je kans kunnen pakken om een verschilletje te maken. Niet outbreakmanagementtechnisch. Die ondankbare klus kon je mooi overlaten aan Rutte, de Jong en het RIVM. Nee, ik heb het over het Wenkend Perspectief, het Grotere Verhaal, de Kracht van de Verbeelding enzovoorts. Een beetje in de geest van hoe Het Parool sinds een tijdje op zaterdagen een kunstenaar de voorpagina laat maken. Met lef dus, maar nooit zonder knipoog. Moet jij eens kijken hoe mooi de menschen dat vinden, zelfs bij de Telegraaf! En het kan nog steeds. Misschien is dit wel een veel beter moment. Je bent toch een schrijver? Je denkt toch graag na? Verzin één thema, geef ons één gedachte, één woord! waarmede wij verder kunnen, en  je plaats in de geschiedenis is verzekerd.

Je V.

PS: Neem een voorbeeld aan Anne Hidalgo. Ik wil niet zeggen dat je je moet laten fotograferen in een Magere Brug-bloes, maar misschien kun je als eerste de schommel op de Adam Toren weer in gebruik nemen? Met een jointje in een mondhoek?

Timeslots



Een van de voordelen van gereserveerd kroegbezoek is dat je geen tijd vermorst. We waren 21.15 sharp in het biercafé; onze 'timeslot' was om 22.45 afgelopen. Ik weet nog dat ik dacht: dan zijn we waarschijnlijk wel uitgepraat. Als je na 90 minuten nog niet gezegd hebt wat je had willen zeggen, zeg je het nooit meer, dus kun je net zo goed naar huis gaan. Scheelt weer speeksel, afgestorven hersencellen en geld.
Wat dat laatste betrof: ik was mijn telefoon vergeten en daarmee mijn steriele betalingsmiddel. Ik keek mijn gesprekspartner sinds 1983 aan. Ik wil niet doorgaan voor een uitvretende profiteur, maar het gaat lastig worden die reputatie van me af te schudden. Hij knikte. Nieuwe Vriend P. had voor de reservering  €10 p.p. vooruit moeten betalen. Dit strenge beleid bleek een blessing in disguise. We mochten bij de jonge barvrouw met het NIN t-shirt en de septum-piercing, nep of niet, ter plekke nieuwe timeslots reserveren en tot sluitingstijd blijven hangen.
Dit kwam goed uit. We waren nog niet uitgepraat.
Normaal is dit biercafé op een vrijdagavond afgeladen en kun je je alleen verstaanbaar maken door elkaar in het oor te schreeuwen (een goede reden om thuis te blijven), maar nu stoorden we ons, gezeten aan de lange tafel in het nisje, alleen aan het lawaai dat de barvrouw via de geluidsbox over ons uitstortte.
Ik ben steeds minder tolerant voor geluid dus na de tweede Zeebonk ging ik op de bank staan om de geluidsbox uit te schakelen. 'Als ik aan je broekspijp trek moet je meteen naar beneden komen,' zei Gesprekspartner sinds 1983. Goeie. Je wilt niet dat je zuurgereserveerde kroegtijd wordt kortgesloten wegens sabotage van de geluidsinstallatie. De snoertjes achter in de box zaten muurvast. Uiteindelijk heb ik de speaker naar het plafond gedraaid en er mijn jas overheen gegooid.
Ik was vergeten hoe gezellig het is om met vrienden te bieren. Ik voelde me weer tweeëntwintig, of nee: zestien. Gelukkig hoefde ik me niet anders voor te doen dan ik was.

Dear Barack Obama:



Would you please consider entering the race for the American presidency? You and only you should be the one occupying the White House in 2021. You can bring change. You can deliver. We, in the old countries, believe in you. You Could Give Us Hope.
Your first two terms seem so long ago – from a different age, really. You don't need to prove that an African American can be President of the United States, you already proved that; you don't need to prove anything. We know enough. We trust you. Actually, we trust you more than anyone. Your slate is as clean as can get. I can't remember a single scandal from your time in office. That could be a function of my memory, but it could also be a function of your presidency. I option for the latter.
First of all, you caught Osama Bin Laden. I can't remember if there was a trial, or if there was one, it may have been a short trial, but in any case, the hunt for the world's most sought after person was over thanks to you. (I kind of like that not a Republican macho president got that 'present' from the military, but a mild mannered Dem like you.) Second, you cried on international television, and not because you had just been slicing onions, or your cat just bit off a mouse's head (like mine did, yesterday). No, you cried to make a statement. That statement was: I, arguably the most powerful person in the world, am powerless against senseless gun violence. I thought that was impressive. To show that you also go over very well with my kids, I should only mention the tremendously cool way in which you swatted a fly during an interview. The American President should be more than the First Fly Swatter, but still.
According to some people, your attempt to reorganize the flawed US health care system was a disaster. According to us, it was not only brave but also very necessary. If the American Congress had not obstructed and frustrated Obamacare, who knows how many corona deaths could have been prevented?
I can imagine it is more comfortable to watch from the sideline how your candidate, Joe Biden, will try to beat the fly in the White House. Not unlikely, he will fail. Much more likely, you will succeed, because your are a much, much, much better candidate, the candidate that not only America, but Europe and the rest of the world needs desperately right now.

Thank you, etc.

Op de horeca!



Toen A. me vroeg mijn belangwekkende werk te onderbreken om met haar te gaan lunchen in restaurant P., dacht ik: ja, goed idee, leuk, gezellig. Maar ook: waarom? Het regent. Ik kan ook een boterham smeren.
Ik was als eerste aanwezig. A. is niet een vrouw die wacht, maar die op zich laat wachten, en terecht. De gay ober (die ik trouwens niet eerder gezien had bij P., maar dat zegt niets, misschien was hij een corona-aanwinst), pompte een kwakje desinfecterend middel in mijn handpalm, en vroeg naar mijn email en telefoonnummer, om een reservering te kunnen maken. Een reservering maken op het moment van binnenkomst heeft iets kafkaesk. Als we een app hadden, was het niet nodig geweest, maar we hebben geen app.
Ik nam plaats bij het raam. Een van de aantrekkelijkheden van uitgaan is naar andere mensen kijken. De voyeur in mij had het naar de zin.
A. arriveerde, in een goed humeur. Ze was niet natgeregend, en ze had opdrachten gekregen, en niets brengt A. in een beter humeur dan een opdracht.
Wijn? Eigenlijk hadden we ons voorgenomen om wijnloos te blijven vandaag, maar ja, J. had een baby gekregen, en uit lunchen gaan zonder wijn is toch zoiets als vrijen zonder kussen. Ik had zin in de Gruner Veltliner, maar die kostte, herinnerde ik me van pre-corona, het toch niet misse bedrag van 9,20 per glas – ver boven mijn stand (zelfs met inbegrip van TOZO). A. zei: ach, doe maar. (Een goede reden om van haar te  houden.) Zelf nam ze een riesling, die niet bloemig was, zoals ze had gewild, maar wel boterig.
'Zouden er culturen bestaan,' vroeg ik me hardop af toen we aten, 'zonder restaurants? Waar mensen misschien wel bij vrienden eten, bij familie, enzovoorts, maar niet op een plaats waar relatieve onbekenden koken voor geld?'
A. meende van niet. Ik ben geen cultureel antropoloog, maar het leek me een aardig onderwerp. 'Eskimo's, ik bedoel inuit, hebben die restaurants?'
'Misschien culturen waar ze geen geld hebben.'
'Geld is een ruilmiddel. Je kunt alles als ruilmiddel gebruiken.'
We toastten op J.'s baby, Evi heette ze, en natuurlijk op de horeca. Alleen dieren hebben geen restaurants. Restaurants maken ons tot mensen.

Angst voor de Ander



Ergens begin deze eeuw mocht ik met een groep Europese journalisten een kijkje nemen in een maximum security prison in Illinois, vlak bij Chicago. Mijn Vlaamse collega, verder een competente journalist, had het nodig gevonden die dag een kort rokje aan te trekken. De booty calls waren niet van de lucht toen we langs de getraliede cellen liepen. Het complex bevestigde de Hollywood clichés. In vrijwel alle cellen bevonden zich jonge Afro-Amerikaanse mannen, al dan niet gezeten achter een piepklein televisietje. De meesten zaten op hun bed, anderen leunden lamlendig tegen de muur of tegen de tralies. Ik herinner me een kort gesprekje met een twintiger die op matte toon vertelde dat hij ten onrechte voor moord zat, en wachtte op zijn hoger beroep.
Ik was nog nooit in een gevangenis geweest (wel in een politiecel, trouwens, en niet als journalist), laat staan een maximum security geval, waar bijna alle gedetineerden levenslang uitzitten of, jawel, wachten op hun aanstaande executie. Het beste argument tegen de doodstraf is dat hij niet te herroepen is in geval van een rechterlijke dwaling; dat de VS dit weigeren in te zien (na zoveel rechterlijke dwalingen) bewijst dat in dit land (wraak)gevoelens voorrang krijgen boven redelijkheid.
De death chamber, een cel met een soort bed in het midden, waarop de gedetineerde werd vastgebonden, en vervolgens een dodelijke injectie kreeg toegediend, was al jaren niet meer gebruikt, werd mij verteld. Ik was er niet gerust op.
Een hooggeplaatste afgevaardigde van het Openbaar Ministerie van Illinois liep met mij op tijdens de wandeling terug naar de journalistenbus. Toen ik hardop zocht naar een verklaring voor het hoge percentage zwarte gevangenen, zei hij, met de toevoeging dat ik hem niet mocht citeren (sorry): 'America is scared to death of blacks. That's why we lock them up.'
Angst voor de Ander is niemand vreemd, denk ik, maar in de Verenigde Staten is hij diep verankerd in de cultuur. Er is een heel systeem omheen gebouwd, en tot op zekere hoogte zelfs een industrie.

There is a crack in everything



Gistermiddag droeg ik voor het eerst en plein public een gedicht van eigen hand voor. Je zou hieruit kunnen afleiden dat dit mijn debuut was als dichter, maar dat is niet zo, omdat eerder gedichten van mij zijn gepubliceerd in heuse tijdschriften van papier en nietje (onder pseudoniem, dat dan weer wel). Ik had voor de gelegenheid een wit pak aangetrokken – als het gedicht niet beviel kon ik meteen een nieuw schrijven op mijn broekspijp – en mijn lentehoed opgezet. Onderweg naar het Thérèse Schwarzeplein, waar de voordracht zou plaatsvinden, kwam ik een man tegen die zei: 'You're too late.'
Hoe kon hij dat weten? Was mijn naam mij vooruit gesneld?
Aangekomen bij het pleintje, eigenlijk meer een parkje, en een pittoresk parkje at that, zag ik, temidden van een wijdverspreid publiek van naar schatting twee dozijn mensen, een kale man met een microfoon op een podium staan. In het gras naast het podium, bij de geluidsinstallatie, ontwaarde ik Mark van het Bruggehuisje, de organisator, die mij had geboekt, en zijn zoon, die de knoppen bediende. Mark lag er wat landerig bij, maar dat mag, als organisator van een poëzie-manifestatie mag je elke houding aannemen die je goed dunkt.
De spreekstalmeester riep een meisje naar voren om een gedicht voor te dragen. Het meisje, ik schat haar een jaar of twintig, liep op hoge plateauzolen naar het podium. Ze verontschuldigde zich dat ze haar voet had gebroken. Zittend droeg ze twee gedichten voor, een over het Thérèse Schwarzeplein en een over de Nieuwmarkt, waar ze zelf woont. Beleefd applaus viel haar ten deel. Toen ik haar in het voorbijgaan wilde vragen hoe ze aan die gebroken voet kwam, en of plateauzolen het aangewezen schoeisel zijn in zo'n geval, liep ze zonder te antwoorden door naar een bebaarde jongen die zich achter mij schuilhield.
De beurt was aan een vrouw met gitaar die een lied zong van Leonard Cohen, getiteld Anthem, met de gedenkwaardige regels: 'There is a crack in everything/ that's how the light gets in.' De vrouw vroeg of ze nog een liedje zou spelen, maar de spreekstalmeester moedigde haar aan dat niet te doen.
Toen hoorde ik mijn naam, en de titel van mijn gedicht, 'De beschrijving van een baan'. Toch nog nerveus, en met plotselinge spijt over mijn overdressed-zijn, besteeg ik het podium. Binnen een minuut stapte ik er weer van af. Geklap. Ik bleef tot het eind, omdat het niet aangaat om alleen voor jezelf te komen, maar toen alles voorbij was, voelde ik mij opgelucht als iemand van wiens schouders een last is afgevallen.

Brute racistische varkens



Vanavond heb ik mijn gespierde buurman uitgenodigd zijn knie op mijn nek te plaatsen, terwijl ik op de grond lag.
Meteen ging hij op mijn uitnodiging in.
Ik kon geen kant op. Het voelde als verlamd. Ademen ging nog net, praten al bijna niet meer. Ik zou mijn belager de ballen willen afrukken, maar ik kon er niet bij.
'En dan oefen ik niet eens druk uit!' riep mijn gespierde buurman.
'Waar zijn jullie in godsnaam mee bezig,' vroeg mijn vrouw, en de zijne ook, ongeveer in unisono, van een afstandje.
'Lezen jullie geen kranten?' vroeg de gespierde buurman.
Ik liep ook achter met het nieuws, ik loop altijd achter met het nieuws, zeker het nieuws uit Amerika, dat nooit ophoudt. Dat zal met het First Amendment te maken hebben, maar ook met het land zelf, dat een experiment is.
De zaak George Floyd lijkt op die van Rodney King uit 1991, maar mij deed hij denken aan de zaak Amadou Diallo. Dat was een Afrikaanse immigrant die doorboord werd met 41 kogels omdat vier politie-agenten hem abusievelijk voor een gevaarlijke crimineel hielden en zich bedreigd voelden toen hij naar zijn sleutels zocht in zijn zak (of was het zijn portemonnee?) staande voor de deur van zijn huis.
Ik ben nog voor de krant in die straat wezen kijken, destijds, in Queens. De 41 kogels echoden lang na, ook in mijn hoofd. (De vier agenten werden niet veroordeeld.)
Een andere zaak die ik me herinner was de zaak van de bezemsteel. Die was niet dodelijk, maar wel akelig. De New Yorkse politie ondervroeg op het bureau een zwarte verdachte die van de straat was geplukt, en toen die niet genoeg meewerkte werd zijn onderlijf ontbloot, en penetreerden agenten hem anaal met een bezemsteel.
Dat is het niveau van de Amerikaanse politie. Ik ben nooit dol geweest op de politie, maar Amerikaanse politie-agenten boezemden mij angst in, en ik was niet eens zwart. (Nog steeds niet, trouwens).