Iets te vieren

De vierjarige is eigenlijk te moe, maar we hebben iets te vieren, en dat doen we graag in Amsterdams grootste, plezierigste (vooral ook met kinderen, zolang ze althans niet op de vloer gaan liggen en obers over ze struikelen) restaurant: Café Restaurant Amsterdam, in een voormalige machinehal in de buurt van de Westergasfabriek. 'Misschien dat ze nog even in de auto op weg erheen haar ogen dichtdoet,' opper ik hoopvol, 'dan is ze daarna beter te genieten.'
Lieftallige knikt. Wat we vieren gaat over haar: gunstig medisch nieuws, dat een eind maakt aan zes weken onzekerheid, die voelden als zes maanden.
'Ik ben best blij dat ik niet doodga,' zegt ze opgeruimd.
'Ik ook. Ik ben ook blij dat jij niet doodgaat.'
Ik merk dat ik zwierig autorijd. Ik heb een paar glazen wijn achter de kiezen, maar het gaat goed, zoals het zo vaak goed gaat.
Op de ring belanden we in een file. Waarom ook niet thuis gebleven? verzucht ik in gedachten. Als kluizenaar ben ik niet gewend aan files en op weg naar een etentje kan ik ze nog minder hebben, maar zie, de file lost alweer op.
In de achteruitkijkspiegel bespeur ik dat mijn dochter haar ogen dicht heeft. Haar kopje hangt. Wonderlijk, dat ik uit zo'n aanblik nooit afleid dat ze misschien niet meer leeft.
'Welke afslag moet ik ook alweer hebben? Toch die van Ernstige Zaken?' Ernstige Zaken is de fotostudio waar ik lieftallige dikwijls heen heb gechauffeerd voor een fotoshoot, maar het laatste halfjaar of zo niet meer. Ik begrijp niet hoe dat komt; de vraag naar beeld lijkt me oneindig. Misschien zijn er teveel fotografen. Misschien is fotografie te toegankelijk geworden, en daardoor steeds minder waard.
'Ja, hier moet je eraf,' zegt ze, zonder haar ogen van haar telefoon te halen. Al bracht ze wijselijk zo min mogelijk mensen van haar medische status op de hoogte, nu zijn er toch veel mensen met wie ze haar nieuws moet delen. Goed nieuws laat zich goed delen – vooral als het jezelf betreft.
'Nu niet vergeten parkmobile aan te zetten,' zeg ik tegen mezelf als ik de auto parkeer. Vorige keer dat we hier waren, vergaten we dat, waardoor het etentje onnodig duur uitviel. Ik wil niet eens weten hoeveel geld ik jaarlijks over de balk smijt aan snelheidsovertredingen en parkeerboetes, maar het verklaart wellicht mede waarom ik nooit in luxe zal baden.
'Wat een stank,' mompel ik, terwijl ik de vierjarige, die langzaam, en gelukkig niet chagrijnig, ontwaakt, uit haar stoeltje til. Er hangt hier een weeë, penetrante afvalverwerkingslucht. 'Ja, stank,' zegt mijn dochter. 'Stank, stank.' Leuk woord om uit te spreken. Ze heeft trouwens ook een goede neus, is me opgevallen.
'Zij gaan vast naar Café Amsterdam,' zie ik een buurtbewoonster die bij haar fiets staat in de schemering denken met een mengsel van afgunst en afgrijzen.
Ik houd de deur open voor mijn gezin; in het kielzog besluiten ook wat rokers en andere gasten naar binnen te gaan. 'Dank u, meneer,' zegt een van hen, mild-spottend, 'aardig van u.' 'Aardig hè? Kom binnen.' Misschien moet ik een bijbaan zoeken in de portiersbusiness. Dagboek van een portier klinkt nog eens zo slecht nog niet.
Bij binnenkomst word ik zoals altijd getroffen door de grandeur van dit restaurant, die misschien nog het meest op de stationsrestauratie uit een negentiende-eeuwse droom lijkt. Een reusachtige kerstboom staat in de hoek. 'Ik ga even voelen of hij echt is,' zegt de achtjarige en hij rent erheen.
Hoewel zeer ruim, is dit restaurant toch sfeervol. Kinderen kunnen er vrijelijk ronddwalen, als door hun grootouderlijk huis, maar wanneer de vierjarige in haar eentje naar de toiletten gaat en dus enige minuten buiten bereik is, schiet het scenario door me heen dat iemand haar oppakt en meeneemt; ik maak een mentale notitie, misschien iets voor een kort verhaal. Die middag maakte ik ook al een mentale notitie toen ik in een openstaande afvalcontainer keek en dacht: precies groot genoeg voor een baby. Naargeestige verhalen.
Als ze weer aan tafel zit, eist de vierjarige dat ik de houten beugel bevestig van haar kinderstoeltje. Ik kan tegen haar slecht nee zeggen. Wat inhoudt dat ik continu op moet staan om haar te bevrijden en weer vast te zetten. Totdat ze zich gelukkig met de meegebrachte stiften stort op een kleurplaat. Opvoeden is 80 procent bezig houden.
'Eén flesje cola delen voor de kinderen?' stelt lieftallige voor.
'Ach, doe maar voor ieder een,' zeg ik, maar ik krijg spijt van mijn spilzucht als ik de kinderen niet zie eten van hun tomatensoep met brood, maar alleen aan hun rietje zuigen om zoveel mogelijk van dat dropachtige, koolzuur- en cafeïne-houdende goedje naar binnen te werken. Du moment dat ze even weg zijn, zet ik een van de halfvolle flesjes naast mijn stoel. Dat merkt de vierjarige later natuurlijk op, een protest-huilbui ten gevolge hebbend, maar dat niet alleen: ik stoot het flesje om met mijn schoen, mijn jaspanden hangen in de cola en het wordt een grote plak- en glijboel naast ons tafeltje. Ik heb medelijden met het jonge romantische duo aan het tafeltje naast ons dat van dit alles getuige moet zijn.
'Er zijn veel obers hier, maar toch nog niet genoeg,' klaag ik tegen lieftallige. We wachten al zolang op onze tweede glas wijn, dat het al niet meer hoeft. Daar staat tegenover dat de hoofdgerechten bijzonder rap op tafel kwamen – het voordeel van een fabriekskeuken.
'En ze zijn ook zo jong,' vult lieftallige aan. Inderdaad, het zijn amper studenten. Scholieren eerder.
Ik moet denken aan die zomerdag dertig jaar geleden dat ik op het terras van Café Esprit aan het Spui serveerde, aan het einde waarvan ik vriendelijk werd verzocht niet meer terug te komen (het overhemd mocht ik houden). 'Ik weet nog dat je als ober soms ook expres niet om je heen kijkt. Je wilt er niet nog een bestelling bij hebben.'
Tenslotte zie ik een ober met een dienblad met onze desserts uit de keuken komen, hij laadt de gerechten uit op het mobiele werkstation, waarvan er meerdere door het hele restaurant staan opgesteld. Naadloos pakt een collega de schaaltjes op en serveert ze uit. De sticky toffee cake is wederom niet te versmaden, zeker niet met een sauternes erbij.