De ontvoering van mijn fiets (SLOT)



Mijn verwarde tante lag op de schuinaflopende bedbank in de armen van mijn would be fietsontvoerder, de knalrode ass saver tussen haar benen geklemd. Samen gleden ze langzaam naar de vloer. Dat was de situatie. Zij had haar ogen gesloten, vertoonde een opvallende gelijkenis met Kim Novak uit Vertigo, zoals ze daar lag. Een oudere versie, uiteraard, maar toch: die sensuele mond, die enorme wenkbrauwen die als dode naaktslakken op haar blanke voorhoofd lagen gedrapeerd, maar ook en vooral het gebleekte haar. Mijn verwarde tante was cementgrijs, en toch deed haar kapsel me denken aan Kim Novaks waterperoxide – of wilde ik dat alleen maar? Hoe dan ook, het was cosmetisch. – Tycho R. keek me aan met een blik van: wat bevalt je niet aan dit tafereel?  Ik liet daarom de fietspomp niet neerkomen op het hoofd van de would be fietsontvoerder en verwarde tante-inpalmer, maar op mijn fietszadel, dat als een Duchampiaanse ready made op het dressoir lag. Met een hoofdknikje nam ik het ding mee en verliet de zolderkamer. De ass saver kon wachten. Op weg naar beneden vroeg ik me af of ik er goed aan had gedaan om hen zo achter te laten, maar op de een of andere manier klopte het, leek het een win-win. Misschien waren ze elkaar zonder mij ook wel tegen het lijf gelopen... En nog was het niet voorbij, want op straat werd ik staande gehouden door de wijkagent van de Jordaan, een opgefrist, opgeschoren jaren vijftig type, met de vraag: 'Zo, en waar gaan wij vandaag met dat fietszadel naar toe?' Ik kon praten als brugman, verwijzen naar collega paardenstaart, dat ik het ding had gereclameerd van de would be-ontvoerder van mijn fiets, die momenteel mijn verwarde tante inpalmde, enzovoorts, en dat deed ik ook, maar de wijkagent bleef zijn hoofd schudden. 'Gelukkig voor mij' had hij vandaag evenwel 'een bijzonder goede dag met zichzelf', zoals hij het omschreef, en liet me gaan.

De ontvoering van mijn fiets (VIII)



Ik zette mijn fiets op slot, met medeneming van de fietspomp, en schaduwde Tycho R., die, met medeneming van mijn fietszadel, mijn verwarde tante schaduwde naar haar zolderkamertje op de Konijnenstraat. Ik wachtte tot Tycho R. naar binnen was gegaan, die wachtte tot mijn verwarde tante naar binnen was gegaan. Toen Tycho R. zich op eenvoudige wijze toegang had verschaft tot het pand, verschafte ik mij op eenvoudige wijze toegang tot het pand. Zolang ik mij kon herinneren was het slot van de voordeur kapot. Het maakte volgens tante niet uit; van buiten zag je geen verschil. Je moest weten dat je die deur open kon duwen. Wist je dat niet, dan bleef die deur voor jou gesloten. Ik liet de filosofische implicaties van een en ander even rusten en legde mijn oor tegen de 'deur' van haar zolderkamertje, die niet eens op slot kon. 'Gôh, jôh, wat enig, Esau!' hoorde ik haar gillen. 'Thee? Ik heb alleen rozenbottel! En een kaakje!' Tycho R. bromde iets dat ik niet verstond. Het was even stil. Gerommel. De fluitketel floot. Mijn verwarde tante serveerde haar gepatenteerde rozenbottelthee, die je het beste op een onbewaakt moment teruggoot in de theepot en haar slappe kaakjes, die je het beste ongezien terugschoof in de trommel. Waarover spraken zij/die twee daar in dat hok? Waar was Tycho R., ogenschijnlijk beroepscrimineel, op uit? De luizige spaarcenten van mijn tante? Haar woning? Had hij genoeg van Nieuw Sloten en zag hij mogelijkheden in deze uithoek van de Jordaan? Wacht, nu bromde hij iets dat ik wel verstond: 'Hier ouwetje, voor in je thee, ga je lekker van dromen.' Stilte. Was hij bezig mijn verwarde tante te drogeren? Zo ja, met wat dan, en hoe erg was dit? Veel verwarder dan ze was kon ze niet worden. Toch besloot ik in een opwelling van familiale solidariteit met geheven fietspomp de zolder van mijn verwarde tante binnen te stormen.

De ontvoering van mijn fiets (VII)



Ik had de vurige wens dat deze ongelukkige aaneenschakeling van gebeurtenissen afgelopen zou zijn, maar hij was niet afgelopen. Ik had een enorme behoefte er een punt achter te zetten, achter Tycho R., achter mijn nieuwe tweedehandsje, achter mezelf misschien zelfs, maar die punt mocht ik nog niet zetten, daarvoor was de tijd nog niet gekomen. De ontvoering van mijn fiets had nog steeds geen tien episodes geduurd – en wat waren nu tien episodes? Zeker, er was sprake van een bepaalde herhaling van zetten, maar was het hele leven niet een herhaling van zetten, een oneindig schaak? Nee, onzin, het leven kon wel degelijk ineens, pats boem, klabang, afgelopen zijn. Daar was niet eens een deus ex machina voor nodig. De dood volstond. Bijvoorbeeld in de vorm van een passerende tram waar je onder geraakte. Men kon in Amsterdam onder de tram geraken, dat was algemeen bekend, het was een populair ongeluk, althans in de volksmond, maar hoe vaak gebeurde het? Zelden. Met dodelijke afloop? Nog zeldener. Met dodelijke afloop zonder dat het vragen opriep? N o g zeldener. Enfin, die tram kwam niet, of hij passeerde zonder dat ik, Tycho R. of wie dan ook er onder geraakte. Van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf zou de oplossing niet komen – narratief of anderszins. – Tycho R. hield nog steeds het zadel van mijn fiets in de lucht; hij hield hem in de lucht terwijl hij de Jordaan in banjerde, 'op zoek naar die verwarde tante van jou', zoals hij er nog aan toevoegde, niet geheel tot mijn geruststelling. Zelfs al had ik dat zadel als prijs willen accepteren, als offer zo je wilt, voor de beëindiging van de ontvoering van mijn fiets, dan nog zat het me dwars dat Tycho R., interieurarchitect te Nieuw Sloten (zou ook wel weer niets van waar zijn), achter mijn verwarde tante aanzat – en niet in romantische zin, alhoewel dat ook niet viel uit te sluiten en ik daar misschien nog wel vrede mee had gehad, als dat betekende dat ik van beiden voor altijd verlost zou zijn.

De ontvoering van mijn fiets (VI)


'Daarmee is deze zaak afgedaan,' merkte de paardenstaart op, 'want het onderhavige rijwiel is niet uitgerust met een ass saver. Althans, ik zie niks.' Dat ze niks zag was juist. Mijn verwarde tante had in haar tweede lucide moment het knalrode spatbordje verwijderd van de fiets en snel in de zak van haar waxcoat gepropt, nadat ik verzuimd had het artikel te benoemen, en daarmee de weg vrijgemaakt voor de rechtmatige hereigening, ik bedoel dus het ongedaan maken van de onrechtmatige onteigening, andersgezegd de ontvoering, van mijn fiets. De politie-agente had haar aandacht alweer bij haar volgende cappuccino. Ze hoefde mij niet meer te horen want ze achtte bewezen dat niet interieurarchitect Tycho R., maar ik de eigenaar was. Tycho R. sputterde nog tegen, zocht in paniek, als een junk die zijn stuff op de grond heeft laten vallen, naar de ass saver,  – liet zich zelfs op zijn knieën vallen om onder de balie te koekeloeren en haalde daar een geheimzinnig zwart zakje onder vandaan, dat hij vlug in zijn broekzak stak – en mompelde toen: 'Ik krijg jullie nog wel.' De paardenstaart overhandigde mij het fietssleuteltje met de woorden: 'Als ik u was zou ik iets zorgvuldiger met uw eigendommen omspringen... En dan verzoek ik u nu vriendelijk het politiebureau te verlaten zodat ik in alle rust mijn capootje kan gebruiken.' We verlieten het bureau door de fiets achteruit de deur uit te manoeuvreren; hetgeen nog niet meeviel, aangezien mijn verwarde tante wou helpen, maar niet bekend was met het verschijnsel scharen, en hoe dit tegen te gaan. 'Hopende,' riep ze met overslaande stem toen we eindelijk weer op straat stonden, 'u hiermee voldoende te hebben geassisteerd laat ik u heren nu weder alleen!' en beende de Jordaan in. Dat was iets te voorbarig, naar mijn idee, want Tycho R. had in no time het leren zadel van mijn fiets losgewrikt en hield het in de lucht als een trofee.

De ontvoering van mijn fiets (V)



'Oké,' zei de paardenstaart, terwijl ze het fietssleuteltje in beslag nam, 'ik weet het goed gemaakt. Ik verzoek de twee heren hun ogen te sluiten.' 'Waarom,' vroeg ik, 'wat heeft dat voor zin?' 'Doe nou maar wat ze zegt,' viel mijn verwarde tante de politie-agente bij, 'anders zitten we hier morgenochtend nog.' Haar eerste heldere observatie. 'En u ook,' keek ze streng naar de ABC-lookalike, die als naam Tycho had opgegeven, Tycho R., interieurarchitect te Nieuw Sloten. Ik deed mijn ogen dicht. Ik ging ervan uit dat de paardenstaart, met de hulp van mijn verwarde tante, ervoor zou zorgen dat de interieurarchitect niet vals speelde. 'En nu?' zeiden Tycho en ik bijna tegelijk. 'Dat zal ik jullie haarfijn uitleggen,' zei de paardenstaart, 'maar eerst een capootje.' We hoorden hoe de politie met de voorbereidingen daarvan begon; de koffiemachine deed zijn werk. 'Jullie gaan om de beurt een unieke eigenschap opnoemen van het onderhavige rijwiel. Wie de meeste unieke eigenschappen kan opnoemen, is de eigenaar.' Mijn verwarde tante lachte hysterisch, zoals de stiefmoeder uit Sneeuwwitje bij het prepareren van de giftige appel, maar ik vond de oplossing van de paardenstaart eigenlijk wel elegant. Ineens kreeg ik het warm. Hoeveel eigenschappen zou ik op kunnen noemen? Misschien had Tycho mijn fiets veel beter bestudeerd dan ik... Hij had er alle tijd voor gehad, eerst op de Sarphatistraat en toen bij de bakker, en daarna nog, terwijl mijn verwarde tante doorzaagde over Jacob en Esau. 'Er zit geen bagagedrager op!' gilde ik door het politiebureau, omdat ik als eerste wilde beginnen. Ik meende het geluid te horen van iemand die op een computer wat intikt. Toen zei Tycho: 'Op dit type fiets hoort geen bagagedrager. Bagagedragers zijn uit de tijd dat mensen achterop zaten. Het is ieder voor zich tegenwoordig, ook en juist op het fietspad.' 'En jij, Jacob?' gilde mijn verwarde tante, aangestoken door mijn gegil, 'Welke eigenschap kun jij noemen?' 'De knalrode ass-saver,' antwoordde Tycho rustig. De paardenstaart slurpte van haar hete koffie. Ik kon mezelf wel slaan. Natuurlijk, het obscene spatbord! Hoe kon ik dat zijn vergeten!

De ontvoering van mijn fiets (IV)



Het duurde even voor we bij politiebureau Marnixstraat waren. Ik had er helemaal geen zin in, en al helemaal niet met mijn verwarde tante op sleeptouw, maar toen we eenmaal voor de balie stonden om ons verhaal te doen – de fiets nog steeds tussen ons ingeklemd, als een tegensputterend kalf – gaf dat toch bevrediging. Eindelijk gerechtigheid, dacht ik. Eindelijk zou een onafhankelijke instantie de ontvoering van mijn fiets beëindigen. Want dat mijn verwarde tante daartoe niet in staat was, bleek al vrij snel na onze ontmoeting op de Weteringschans. Ze bleef maar doorgaan over Jacob en Esau, hoewel dat verhaal volgens mij over heel iets anders ging, namelijk de zegen van de vader en die had hier niets mee te maken. Ik kon niet uit haar hoofd praten dat ik de ABC-lookalike die het op mijn nieuwe tweedehandsje gemunt had, helemaal niet kende, noch  w i l d e  kennen. – 'What seems to be the problem,' vroeg de vrouwelijke agent met de authentieke paardenstaart; om een of andere reden dacht ze dat wij buitenlandse toeristen waren. 'Het zit zo,' begon ik, 'deze meneer hier volgt mij al een tijdje, hij wil mijn fiets niet loslaten.' De politie-agente wierp een blik op een computerterminal en mompelde 'en wat hebt u daarop te zeggen.' 'Ik betwist dat dit meneers fiets is,' sprak de ontvoerder, met gebroken stem. 'Ik bedoel...' Demonstratief hield hij een sleuteltje in de lucht dat ik onmiddellijk herkende als dat van het ringslot, waarmee mijn fiets eerder tegen mijn zin op slot was gezet voor het stoplicht op de Sarphatistraat. Mijn sleuteltje dus. Ik duwde de fiets een stukje vooruit en ja hoor: hij zat op slot. Tot overmaat van ramp gilde mijn verwarde tante: 'Waarom zou ik me op één en dezelfde dag van jullie beiden laten beroven?'

De ontvoering van mijn fiets (III)


Het moet er vreemd hebben uitgezien: twee mannen met een fiets in het midden. Ik hield immers de rechterkant van het stuur vast, de ontvoerder de linker. Hierbij moet ik aangeven dat ik met mijn linkerhand het zadel vasthield, hij met zijn rechter het uitstekende kontje van het frame (met de lamp erin, die nog wel werkte); dit kreeg een onbedoeld erotische lading. Hij was niet van plan los te laten. Ik heb ook niet geprobeerd zijn vingers van het handvat cq. frame te pulken. Zoiets zou ongetwijfeld ontaarden in een opstootje, en een opstootje was het laatste dat ik nodig had op dit moment. Niet om mijn nieuwe tweedehandsje. Ik wilde deze ontvoerder op een andere manier proberen te verdrijven, een elegantere manier. Zwijgend koersten we – we deden het samen, zoals je een auto aanduwt – de Hogesluisbrug over, het Zomerpad op (zag ik nu, nooit geweten dat de Sarphatistraat overging in het Zomerpad, maar daar woont dus niemand, behalve misschien de Nederlandsche Bank) richting Weteringsschans. Waar gingen we heen? Stuurde ik aan op een uitputtingsslag die op Prinseneiland zou eindigen? Ik wist het niet. Wellicht wat naief, maar ik hoopte dat de verlossing vanzelf zou komen. – Vlak voor het Leidseplein, ter hoogte van 't Barlaeus, doemde een tante op, een verwarde tante weliswaar, maar toch: een tante. Ik had veel tantes in Amsterdam, een verwarde tante was misschien niet een ideale tante, maar toch, misschien zou zij voor verlossing kunnen zorgen, de patstelling doorbreken, de ontvoering van mijn fiets op vreedzame (poëtische!) wijze beëindigen. Ik hoopte dat ze niet te verward was, trouwens, want toen ik haar naam riep, keek ze nogal verward. Dat was het met deze tante, ze keek altijd verward. Dat was een van haar meest in het oog springende eigenschappen. Ik hoopte dat ze voor een keer, temidden van alle verwarring, een lucide moment had. 'Jakob en Esau! Wat een toeval!' riep ze, in hoog tempo op ons aflopend.

De ontvoering van mijn fiets (II)

Uit Ladri di biciclette

Het goede nieuws was dat het sleuteltje in het ringslot zat toen ik terugkeerde om mijn fiets op te halen. Het slechte nieuws was dat nadat ik een brood had gekocht bij de bakker, en zoals gebruikelijk mijn fiets open en bloot voor het raam had geparkeerd (ik kon hem vanuit de bakker prima in de gaten houden), er een man bij mijn fiets stond die zei: 'Mooie fiets heb jij.' Hij vertoonde een opvallende gelijkenis met een bepaalde ABC (Amsterdamse beroepscrimineel) bekend om zijn afpersing van het type 'ik kan niet instaan voor jouw veiligheid als jij mij niet toestaat op jou te passen'. De man bij mijn fiets formuleerde het als volgt: 'Als jij zo'n mooie fiets,' – hij wees op de koplamp in het frame, ook al was die allang kapot – 'op deze manier aan het Amsterdamse verkeer laat deelnemen, kun jij mij niet verbieden daar mijn voordeel mee te doen.' Ik vond dat mooi gezegd, maar ik liet niets van mijn bewondering blijken. 'Het is een tweedehandsje' was het enige wat ik zei, maar dat had ik beter niet kunnen zeggen want er ontspon zich een zinloze discussie over de waarde van tweedehandsjes, waarbij hij teksten uitkraamde als 'Je kunt beter een oude iPhone 5 hebben dan een nieuwe iPhone 6' en meer van dat soort quatsch. Ik wilde maar wat graag met mijn halfje wit naar huis, maar de man vertikte het om zijn hand van mijn stuur af halen. 'Laat mij de fiets voor je vasthouden, zodat je makkelijker kan opstappen,' zei hij, maar toen ik eenmaal zat, liet hij nog steeds niet los.

De ontvoering van mijn fiets (I)



Er waart een spook door Amsterdam, het spook van de fietsontvoering, waarbij een dief de fiets van een nietsvermoedende fietser op slot zet, verdwijnt met de sleutel, om later terug te keren om de fiets 'op te halen'. Op deze wijze zijn al tientallen fietsen gescheiden van hun eigenaar (vooral in Amsterdam-Oost, trouwens). Ik weigerde te geloven dat dit echt voorkwam, deze fietsontvoering, zo'n dief loopt toch veel te veel risico te worden herkend, veronderstelde ik – totdat mijn eigen fiets afgelopen vrijdag werd ontvoerd. Ik had net een nieuwe, zo'n modieuze, met een buisframe met koplamp erin. Nou ja, nieuwe, het was een nieuw tweedehandsje; in de Bike Theft Capital of the World kóóp je geen nieuwe fiets, maar eigenlijk was deze nog te diefstalgevoelig.  – Ik stond op het kruispunt van de Wibautstraat en de Sarphatistraat voor het stoplicht. Het was druk. Mijn gedachten waren ergens anders, misschien bij het meisje voor me, of haar kapotte knieën. Zonder dat ik er erg in had ging onder mij het ringslot om het achterwiel dicht en werd de sleutel er door een onbekende hand uit getrokken. Toen het licht op groen sprong en de menigte zich in beweging zette, bleef ik als enige staan. 'Wat is dit nou weer?' moet ik hebben uitgeroepen. Toen ik door had wat er was gebeurd, keek ik om me heen: niets, niemandal, nergens. Natuurlijk niet. Gelukkig had ik nog een slot. Ik ketende de fiets aan een lantaarnpaal en ging te voet verder. Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest om het slot bij de fietsenmaker met een slijptol te laten bewerken. Het liefst zou ik mezelf verdekt opstellen en de fietsontvoerder op heterdaad betrappen, maar iets in mij zegt dat mij dat niet gaat lukken.